Tłumaczenia dla hasła „pot“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

pot¹ <pot|ten> [pɔt] RZ. r.ż. (lesbienne)

pot

Lesbe r.ż.

pot² <pot|ten> [pɔt] RZ. r.m.

pot (kookpot, bloempot, po)

Topf r.m.

pot (glas)

Glas r.n.

pot (aardewerk met oren of handvat)

Krug r.m.

pot (trekpot)

Kanne r.ż.

pot (inzet)

Pot r.m.

een pot augurken

ein Glas Gurken

een pot bier

ein Krug Bier

bij iem een potje kunnen breken przen.

bei jdm einen Stein im Brett haben

zijn eigen potje koken

sein Essen selbst kochen

zijn eigen potje koken przen.

sein eigenes Süppchen kochen

een pot koffie

eine Kanne Kaffee

hij kan (me) de pot op (hij kan verrekken)

er kann mich mal gernhaben

hij kan (me) de pot op (daar komt niets van in)

ich werde ihm was husten

een kind op de pot zetten

ein Kind auf den Topf setzen

de potten en pannen

das Kochgeschirr

je moet eten wat de pot schaft

es wird gegessen, was auf den Tisch kommt

de pot spekken

den Einsatz erhöhen

alles uit één pot betalen

gemeinsame Kasse machen

de pot winnen

den Pot gewinnen

de pot verwijt de ketel dat hij zwart ziet przysł.

ein Esel schilt den andern Langohr

dat is één pot nat (dat komt op hetzelfde neer)

das ist gehupft wie gesprungen pot.

dat is één pot nat (van personen)

das ist alles eine Wichse pot.

Tłumaczenia dla hasła „pot“ w niemiecko » niderlandzki słowniku

(Przełącz na niderlandzko » niemiecki)

Pot¹ <Pot, Pots> [po] RZ. r.m. CH

Pot

pot

Pot² <Pots> [pɔt] RZ. r.m. kein l.mn. (Kartenspiel, beim Poker)

Pot

pot

Pot³ <Pots> [pɔt] RZ. r.n. kein l.mn. pot.

Pot

marihuana

Przykładowe zdania ze słowem pot

de pot verteren

seine Ersparnisse aufbrauchen

een pot augurken

ein Glas Gurken

een pot bier

ein Krug Bier

een pot koffie

eine Kanne Kaffee

de pot spekken

den Einsatz erhöhen

de pot winnen

den Pot gewinnen

eten wat de pot schaft

essen, was auf den Tisch kommt

alles uit één pot betalen

gemeinsame Kasse machen

dat is één pot nat (dat komt op hetzelfde neer)

das ist gehupft wie gesprungen pot.

hij kan (me) de pot op (hij kan verrekken)

er kann mich mal gernhaben

een kind op de pot zetten

ein Kind auf den Topf setzen

dit deksel hoort bij deze pot

dieser Deckel gehört zu diesem Topf

het is allemaal één pot nat (personen)

einer ist wie der andere

je moet eten wat de pot schaft

es wird gegessen, was auf den Tisch kommt

de pot verwijt de ketel dat hij zwart ziet przysł.

ein Esel schilt den andern Langohr

je kunt (me) de pot op!

leck mich am Arsch!