W Twojej przeglądarce jest wyłączona obsługa JavaScript. Jeśli obsługa JavaScript zostanie uaktywniona, będziesz miał możliwość korzystania z Trenera słownictwa PONS i innych funkcji.

niderlandzko » niemiecki

Tłumaczenia dla hasła „sanften“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

Pokaż podsumowanie wszystkich trafnych wyników

sa·ne·ren: czasownik
kaf·ten: czasownik
kan·ten: czasownik
san·té: wykrzyknik
sanc·tie: rzeczownik
lif·ten: czasownik
sa·men: przysłówek
sar·ren: czasownik
sau·zen: czasownik
sau·sen: czasownik
plan·ten: czasownik
en·ten: czasownik
ven·ten: czasownik
ba·ten: czasownik
da·ten: czasownik
ha·ten: czasownik

Widzisz podobne wyniki: kanten , kaften , saneren , haten , daten , baten , venten , enten , planten , sausen , sauzen , sarren , samen , liften , sanctie i santé

sa·ne·ren <saneerde, h. gesaneerd> [sanerə(n)] CZ. cz. przech.

de financiën saneren

die Finanzen sanieren

kaf·ten <kaftte, h. gekaft> [kɑftə(n)] CZ. cz. przech.

kan·ten¹ <kantte zich, h. zich gekant> [kɑntə(n)] CZ. wk ww

kanten zich kanten (verzetten):

sich widersetzen

zich tegen iets/iem kanten

sich gegen etw/jdn wehren

zich tegen iets/iem kanten

sich einer Sache/jdm widersetzen

san·té [sɑnte] WK

prost!

prosit!

sanc·tie <sanctie|s> [sɑŋksi] RZ. r.ż.

Sanktion r.ż.

sancties tegen een land uitvaardigen

Sanktionen gegen [o. über] ein Land verhängen

daar staan zware sancties op

das wird streng sanktioniert

lif·ten <liftte, h./i. gelift> [lɪftə(n)] CZ. cz. nieprzech.

per Autostopp [o. Anhalter] reisen [o. fahren]

sa·men [samə(n)] PRZYSŁ.

1. samen (bijeen):

goedenavond samen

guten Abend alle zusammen

zij zitten samen voor het raam

sie sitzen zusammen vor dem Fenster

2. samen (met elkaar):

samen uit, samen thuis przysł., samen zingen

miteinander singen

samen op reis (gaan)

zusammen (ver)reisen

3. samen (onderling):

zij zijn het samen eens

sie sind sich einig

zij hebben ruzie samen

sie haben Streit miteinander

zij hebben samen een geheim

sie haben ein gemeinsames Geheimnis

samen handeldrijven

miteinander Handel treiben

4. samen (bij elkaar gerekend):

samen is dat 21 euro

das macht zusammen 21 Euro

5. samen (met zijn tweeën):

zij zijn maar samen

sie sind nur zu zweit

sar·ren <sarde, h. gesard> [sɑrə(n)] CZ. cz. przech.

piesacken pot.

triezen pot.

sau·zen¹ <sausde, h. gesausd> [sɑuzə(n)] CZ. cz. przech. (verven)

sau·sen <sauste, h. gesaust> [sɑuzə(n)] CZ. cz. przech.

1. sausen (tabak):

saucieren spec.

2. sausen (met een kleurstof bestrijken):

plan·ten <plantte, h. geplant> [plɑntə(n)] CZ. cz. przech.

planten (poten)

planten (stevig vastzetten)

planten (stevig vastzetten)

planten (kweken)

planten (kweken)

de benen stevig naast elkaar planten

die Beine auf den Boden stemmen

een boom planten

einen Baum pflanzen

koffie/rijst planten

Kaffee/Reis anpflanzen

een voet tussen de deur planten

einen Fuß in die Tür bekommen

zich voor de spiegel planten

sich vor den Spiegel pflanzen pot.

en·ten <entte, h. geënt> [ɛntə(n)] CZ. cz. przech.

1. enten (een ent op een boom bevestigen):

2. enten (entstof brengen in):

3. enten (bacteriën in een voedingsbodem brengen):

(einen Nährboden) beimpfen

ven·ten¹ <ventte, h. gevent> [vɛntə(n)] CZ. cz. przech.

venten (op de weg)

Straßenhandel treiben

Straßenhandel mit Fisch treiben

ba·ten <baatte, h. gebaat> [batə(n)] CZ. cz. nieprzech.

baten (uitwerking hebben)

daarmee is zij niet gebaat

damit ist ihr nicht geholfen

het mocht niet baten

es half [o. nutzte] alles nichts

uw pogingen baten niet

Ihre Versuche nützen [o. fruchten] [o. verfangen] nicht

baat het niet, het schaadt ook niet

nützt es nicht, so schadet es auch nicht

da·ten <datete, h. gedatet> [detə(n)] CZ. cz. przech.

daten

ha·ten <haatte, h. gehaat> [hatə(n)] CZ. cz. przech.

iem/iets dodelijk haten

jdn/etw auf den Tod hassen pot.

Przeszukaj słownik

niderlandzki

Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski