niderlandzko » niemiecki

ver·sto·ten <verstootte/verstiet, h. verstoten> [vərstotə(n)] CZ. cz. przech.

ver·stou·ten <verstoutte zich, h. zich verstout> [vərstɑutə(n)] CZ. wk ww

verstouten zich verstouten:

ver·stap·pen <verstapte zich, h. zich verstapt> [vərstɑpə(n)] CZ. wk ww

verstappen zich verstappen:

ver·star·ren1 <verstarde, h. verstard> [vərstɑrə(n)] CZ. cz. przech.

ver·sto·te·ne RZ. r.ż.

verstotene → verstoteling

Zobacz też verstoteling

ver·sto·te·ling <verstoteling|en> [vərstotəlɪŋ] RZ. r.m.

ver·ste·nen2 <versteende, h. versteend> [vərstenə(n)] CZ. cz. przech.

1. verstenen (tot steen maken):

2. verstenen przen.:

ver·sle·ten [vərsletə(n)] PRZYM.

2. versleten (afgeleefd):

ver·ga·ten CZ.

vergaten 3. os. l.mn. cz. prz. van vergeten

Zobacz też vergeten , vergeten , vergeten

ver·ge·ten3 CZ.

vergeten volt. deelw. van vergeten

ver·ge·ten2 <vergat, h./i. vergeten> [vərɣetə(n)] CZ. cz. przech.

2. vergeten (verzuimen te doen):

3. vergeten (van zich afzetten):

vergeet het maar! przen.

ver·ge·ten1 <vergat zich, h. zich vergeten> [vərɣetə(n)] CZ. wk ww

vergeten zich vergeten (buiten zichzelf raken):

ver·la·ten1 [vərlatə(n)] PRZYM.

1. verlaten (waar niemand aanwezig is):

ver·slij·ten1 <versleet, h. versleten> [vərslɛitə(n)] CZ. cz. przech.

2. verslijten (doorbrengen):

3. verslijten (houden voor) + voor:

halten für +B.
ansehen als +B.

ver·smel·ten1 <versmolt, i. versmolten> [vərsmɛltə(n)] CZ. cz. nieprzech. (in elkaar over-, opgaan)


Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski