Tłumaczenia dla hasła „zahmer“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

zaai·er <zaaier|s> [zajər] RZ. r.m.

zaaier

Säer r.m.

zaaier

Sämann r.m. liter

zan·ger <zanger|s> [zɑŋər] RZ. r.m.

zanger

Sänger r.m.

ga·mer <gamer|s> [ɡemər] RZ. r.m.

gamer

Gamer r.m. slang

gamer

Computerspieler r.m.

ka·mer <kamer|s> [kamər] RZ. r.ż.

1. kamer:

kamer (vertrek)

Zimmer r.n.

kamer (voor bepaald doel)

Raum r.m.

de beste [o. mooie ] kamer

die gute Stube

de kamers doen

die Zimmer putzen [o. (sauber) machen]

de donkere kamer

die Dunkelkammer

kamer met (een) balkon

Balkonzimmer r.n.

naar zijn kamer gaan

in sein Zimmer gehen

een flat [o. huis] met vijf kamers

eine Fünfzimmerwohnung

2. kamer (huurkamer):

kamer

Zimmer r.n.

hij woont op kamers

er hat ein Zimmer

3. kamer (afdeling van een wetgevend lichaam):

kamer

Kammer r.ż.

kamer

Haus r.n.

de Eerste/Tweede Kamer

die Erste/Zweite Kammer

4. kamer (vereniging van personen):

kamer

Kammer r.ż.

de kamer van Koophandel en Fabrieken

die Industrie- und Handelskammer

de kamer voor strafzaken jur.

die Strafkammer

de kamer van het hart

die Herzkammer

zo·mer <zomer|s> [zomər] RZ. r.m.

zomer

Sommer r.m.

des zomers [o. 's zomers]

im Sommer

van de zomer

diesen Sommer

ha·mer <hamer|s> [hamər] RZ. r.m.

hamer

Hammer r.m.

de hamer hanteren

≈ den Vorsitz führen

een houten hamer

ein Holzhammer r.m.

iets onder de hamer brengen przen.

etw unter den Hammer bringen

een pneumatische hamer

ein Presslufthammer r.m.

hamer en sikkel

Hammer und Sichel

de hamer valt

≈ die Diskussion ist beendet

jam·mer¹ [jɑmər] RZ. r.n. of r.m. geen l.mn.

jammer

Elend r.n.

jammer

Jammer r.m.

in jammer en ellende

in großer Not

mar·mer <marmer|s> [mɑrmər] RZ. r.n.

marmer

Marmor r.m.

Carrarisch marmer

carrarischer Marmor

zoe·mer <zoemer|s> [zumər] RZ. r.m.

zoemer

Summer r.m.

edam·mer <edammer|s> [edɑmər] RZ. r.m.

edammer

Edamer r.m.

edammer

Edamer Käse r.m.

em·mer <emmer|s> [ɛmər] RZ. r.m.

emmer

Eimer r.m.

met emmers tegelijk

eimerweise

het regent of het met emmers uit de hemel gegoten wordt pot.

es gießt wie aus Eimern

een emmer water

ein Eimer (voll) Wasser

ne·mer <nemer|s> [nemər] RZ. r.m. fin.

nemer

Wechselnehmer r.m.

nemer

Remittent r.m.

romer RZ. r.m.

romer → roemer

Zobacz też roemer

roe·mer <roemer|s> [rumər] RZ. r.m. (wijnglas)

roemer

Römer r.m.

im·mer [ɪmər] PRZYSŁ.

immer

immer

voor immer

für immer

dro·mer <dromer|s> [dromər] RZ. r.m.

dromer

Träumer r.m.

kom·mer [kɔmər] RZ. r.m. geen l.mn.

1. kommer (gebrek):

kommer

Elend r.n.

kommer

Not r.ż.

kommer en gebrek

Kummer und Not

2. kommer (leed):

kommer

Elend r.n.

kommer

Kummer r.m.

kommer en kwel

Kummer und Sorge

van kommer en verdriet sterven

sich zu Tode grämen

lom·mer [lɔmər] RZ. r.n. geen l.mn.

1. lommer (schaduw):

lommer

Schatten r.m.

2. lommer (bladeren):

lommer

Laubwerk r.n.

lommer

Laub r.n.

noe·mer <noemer|s> [numər] RZ. r.m. wisk.

noemer

Nenner r.m.

de gemeenschappelijke noemer

der Hauptnenner

onder één noemer brengen przen.

auf einen gemeinsamen Nenner bringen

num·mer <nummer|s> [nʏmər] RZ. r.n.

nummer

Nummer r.ż.

nummer (getal)

Zahl r.ż.

het nummer van de bladzijde

die Seitenzahl

een nummer draaien/opzetten

eine Nummer spielen/auflegen

nummer één van de klas zijn

Klassenbeste(r) sein

de nummer één van de hitparade

der Spitzenreiter der Hitparade

een los nummer

ein Einzelheft

zij is een mooi nummer

das ist ne tolle Frau

nationaal nummer belg., schrijven onder nummer

Chiffrebrief r.m.

de winnende nummers

die Gewinnnummern l.mn.

op zijn nummer gezet worden

eine Standpauke bekommen pot.

iem op zijn nummer zetten

jdm den Kopf zurechtrücken

roe·mer <roemer|s> [rumər] RZ. r.m. (wijnglas)

roemer

Römer r.m.