Tłumaczenia dla hasła „kneu“ w niemiecko » niderlandzki słowniku

(Przełącz na niderlandzko » niemiecki)

neu¹ [n͜ɔy ] PRZYM.

1. neu (gerade produziert/erworben/vorhanden):

neu

nieuw

neu

nog niet gebruikt

neu für alt GOSP.

nieuw in ruil voor oud

nicht mehr ganz neu sein pot. przen. (a. bei Personen)

er niet meer zeer nieuw [o. jong] uitzien

2. neu (unbekannt):

neu

nieuw

neu

tot nog toe onbekend

der Neue pot. (Kollege, Lehrling)

de nieuwe

die neue Literatur

de nieuwe [o. moderne] literatuur

ein neuer Mensch geworden sein

een ander mens geworden zijn

die neu(e)ste Mode

de laatste mode

die Neue Welt

de Nieuwe Wereld

3. neu (kürzlich, jüngst):

neu

nieuw

neu

recent

neu

modern

neueren Datums

van jongere [o. recentere] datum

seit neuestem

sedert korte tijd

die neu(er)en Sprachen

de nieuwe [o. moderne] talen

in neuester Zeit

de laatste tijd

4. neu (erneut):

neu

nieuw

neu

ander

neu

volgend

aufs Neue

opnieuw

aufs Neue

nog eens

eine neue Flasche Bier

een nieuwe fles bier

eine neue Flasche Bier

nog een fles bier

von neuem

opnieuw

von neuem

nog eens

5. neu (frisch):

neu

nieuw

neu

vers

neu

pas gekweekt

neue Kartoffeln

nieuwe aardappelen

ˈEfeu <Efeus> [ˈeːf͜ɔy ] RZ. r.m. kein l.mn.

Efeu

klimop

Heu <Heu(e)s> [h͜ɔy ] RZ. r.n. kein l.mn.

1. Heu:

Heu

hooi r.n.

sein Heu rein [o. im Trock(e)nen] haben

z'n schaapjes op het droge hebben

sein Heu rein [o. im Trock(e)nen] haben

binnen zijn

2. Heu pot. euf.:

Heu

marihuana

treu [tr͜ɔy ] PRZYM.

1. treu (loyal, keinen Seitensprung machend):

treu

trouw

treu

getrouw

jdm treu ergeben sein

iem trouw [o. innig toegedaan] zijn

ein treu gesinnter Freund

een trouwe vriend

jdm etw zu treuen Händen übergeben

iem iets in bewaring geven [o. toevertrouwen om te bewaren]

treu sorgend pot.

zorgzaam

treu sorgend pot.

trouw zorgend

2. treu +C. podn. (zufolge):

treu

overeenkomstig

treu

volgens

treu

trouw (aan)

treu

getrouw

treu dem Beschluss

overeenkomstig het besluit

3. treu pot. (treuherzig):

treu

naïef

treu

onnozel

treu

trouwhartig

treu und bieder [o. brav]

braafjes

treu und bieder [o. brav]

gedwee

treu und bieder [o. brav]

door en door braaf

treu und bieder [o. brav]

doodgoed

neun [n͜ɔyn] LICZ.

neun

negen

alle neun(e) (Kegeln)

alle negen!

alle neun(e) żart.

prijs!

ˈAk·ne <Akne, Aknen> [ˈaknə] RZ. r.ż.

Akne

acne

ˈkne·ten [ˈkneːtn̩] CZ. cz. przech. pot. (durch Kneten formen, durchwalken)

kneten

kneden