W Twojej przeglądarce jest wyłączona obsługa JavaScript. Jeśli obsługa JavaScript zostanie uaktywniona, będziesz miał możliwość korzystania z Trenera słownictwa PONS i innych funkcji.

niderlandzko » niemiecki

Tłumaczenia dla hasła „Ängste“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

Pokaż podsumowanie wszystkich trafnych wyników

angst: rzeczownik
ang·stig: przysłówek
langst: przymiotnik i przysłówek
vangst: rzeczownik
angst·zweet: rzeczownik
acht·ste: przymiotnik i przysłówek
laat·ste: liczebnik
sa·dis·te: rzeczownik
an·gel: rzeczownik
an·gi·na: rzeczownik
ges·te: rzeczownik
pi·ste: rzeczownik
bus·te: rzeczownik
was·te: czasownik
eer·ste: liczebnik
naas·te: rzeczownik
oud·ste: rzeczownik
angst·wek·kend: przymiotnik i przysłówek
hengst: rzeczownik
langs: przysłówek

Widzisz podobne wyniki: angst , angstig , vangst , langst , angstzweet , sadiste , laatste , achtste , langs , hengst , angstwekkend , oudste , naaste , eerste , waste , buste , piste , geste , angina i angel

angst <angst|en> [ɑŋst] RZ. r.m.

Angst r.ż.

Furcht r.ż.

duizend angsten uitstaan

in tausend Ängsten schweben [o. sein]

het gevoel van angst

das Angstgefühl

in angst zitten

in Angst schweben

met stijgende angst

mit wachsender Angst

in angst en vreze

mit Zittern und Zagen

ang·stig² [ɑŋstəx] PRZYSŁ.

1. angstig (op van angst getuigende wijze):

angstig gespannen verwachting

angstvoll gespannte Erwartung

2. angstig (zeer):

hij reed angstig snel

er fuhr ungeheuer schnell

langst¹ [lɑŋst] PRZYM.

op zijn langst

vangst <vangst|en> [vɑŋst] RZ. r.ż.

Fang r.m.

de heroïnebrigade deed een goede vangst

die Rauschgift-Einsatzgruppe machte einen guten Fang

angst·zweet [ɑŋstswet] RZ. r.n. geen l.mn.

Angstschweiß r.m.

acht·ste¹ [ɑxtstə] PRZYM.

een achtste muz.

eine Achtelnote

de achtste liter

der Achtelliter

de achtste liter

laat·ste [latstə] LICZ.

het laatste kwartier

letztes Viertel

de laatste ronde

die letzte Runde

dat zou het laatste zijn dat …

das wäre das Letzte, dass

hij is de laatste om …

er wäre der Letzte, der …

sa·dis·te RZ. r.ż.

sadiste forma żeńska od sadist

Zobacz też sadist

sa·dist <sadist|en> [sadɪst] RZ. r.m.

Sadist r.m.

an·gel <angel|s> [ɑŋəl] RZ. r.m.

1. angel (steekorgaan):

Stachel r.m.

iem/iets de angel uittrekken przen.

≈ jdm/etw die Giftzähne ausbrechen

2. angel (vishaak):

Angelhaken r.m.

hij beet aan de angel przen.

iem aan zijn angel krijgen przen.

sich C. jdn angeln

an·gi·na [ɑŋɣina] RZ. r.ż. geen l.mn.

Angina r.ż.

angina pectoris

Angina pectoris

angina pectoris

Brustbeklemmung

ges·te <geste|s> [ʒɛstə] RZ. r.ż.

1. geste (lichaam):

Geste r.ż.

Gebärde r.ż.

2. geste przen.:

Geste r.ż.

pi·ste <piste|s, piste|n> [pistə] RZ. r.ż.

Piste r.ż.

bus·te <buste|s, buste|n> [bystə] RZ. r.ż.

1. buste (boezem):

Busen r.m.

Büste r.ż.

zij heeft een mooie buste

sie hat eine gut geformte Büste

2. buste (borstbeeld; paspop):

Büste r.ż.

een gipsen buste

eine Gipsbüste

was·te CZ.

waste 3. os. l.poj. cz. prz. van wassen², wassen³, wassen⁴

Zobacz też wassen , wassen , wassen , wassen

was·sen⁴ <wies, i. gewassen> [wɑsə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. wassen (groeien):

2. wassen:

wassen (stijgen: water)

wassen (stijgen: water)

wassen (stijgen: maan)

was·sen³ <waste, h. gewast> [wɑsə(n)] CZ. cz. przech. (met was bestrijken)

was·sen² <waste, h. gewassen> [wɑsə(n)] CZ. cz. przech.

1. wassen (reinigen):

het vuile goed wassen

die (schmutzige) Wäsche waschen

de vaat wassen

das Geschirr spülen

de vaat wassen

zich wassen

zich schoon wassen przen.

sich reinwaschen

2. wassen SZT.:

3. wassen kaarten:

de gewassen pentekening

die getuschte Zeichnung

was·sen¹ [wɑsə(n)] PRZYM.

Wachs-

wachs-

een wassen beeld

ein Wachsbild r.n.

eer·ste [erstə] LICZ.

erste(r) r.m.

erste r.ż.

erste(s) r.n.

als eerste eindigen

Erster werden r.m.

als eerste eindigen

Erste werden r.ż.

de eerste dag van de week

der erste Tag der Woche

het is vandaag de eerste

heute ist der Erste

hij is niet de eerste de beste pot.

er ist nicht irgendwer

bij de eerste de beste gelegenheid

bei der erstbesten Gelegenheit

op het eerste gezicht

auf den ersten Blick

eerste hulp (bij ongelukken)

eerste keus tafelkleden

Tischdecken erster Wahl

eerste klas reizen

erster Klasse fahren

de eerste levensbehoeften

der Grundlebensbedarf

de eerste minister

der Premierminister

in [o. op] de eerste plaats

an erster Stelle

in [o. op] de eerste plaats

de eerste prijs

der erste Preis

van de eerste tot de laatste

vom Ersten bis zum Letzten

naas·te <naaste|n> [nastə] RZ. r.m. en r.ż.

Nächste(r) r.ż. (r.m.)

zijn naasten liefhebben

seine Nächsten lieben

oud·ste <oudste|n> [ɑutstə] RZ. r.m.

1. oudste (eerstgeborene):

Älteste(r) r.m.

de oudsten moeten de wijsten zijn

der Ältere sollte nachgeben

2. oudste (iem met de hoogste ouderdom in rang):

Rangälteste(r) r.m.

Älteste(r) r.m.

3. oudste (leider):

Älteste(r) r.m.

angst·wek·kend [ɑŋstwɛkənt] PRZYM.

angstwekkend

angstwekkend

hengst <hengst|en> [hɛŋst] RZ. r.m.

1. hengst (mannelijk paard):

Hengst r.m.

2. hengst (oplawaai):

Hieb r.m.

iem een hengst verkopen

jdm eine scheuern slang

3. hengst (lomp persoon):

Heini r.m. pot.

langs¹ [lɑŋs] PRZYSŁ.

1. langs (in de lengte naast):

entlang-

an +C. … entlang-

de kust langs varen

die Küste entlangfahren

de kust langs varen

an der Küste entlangfahren

2. langs (aan):

vorbei-

ik kom nog weleens langs

ich komme noch mal vorbei

3. langs (voorbij):

vorbei-

hij kwam net langs

er kam gerade vorbei

4. langs (in de lengte, richting van):

entlang-

de weg langs gaan (lopen)

die Straße entlanggehen

de weg langs gaan (rijden)

die Straße entlangfahren

ervan langs krijgen (slaag)

Prügel [o. Hiebe] bekommen

ervan langs krijgen (terechtwijzing)

eins auf den Deckel bekommen

iem ervan langs geven

es jdm (gehörig) geben

Przeszukaj słownik

niderlandzki

Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski