W Twojej przeglądarce jest wyłączona obsługa JavaScript. Jeśli obsługa JavaScript zostanie uaktywniona, będziesz miał możliwość korzystania z Trenera słownictwa PONS i innych funkcji.

niderlandzko » niemiecki

Tłumaczenia dla hasła „überein“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

Pokaż podsumowanie wszystkich trafnych wyników

brein: rzeczownik
be·reid: przymiotnik i przysłówek
be·reik: rzeczownik
be·rin: rzeczownik
ter·rein: rzeczownik
trein: rzeczownik
on·rein: przymiotnik i przysłówek
re·frein: rzeczownik
D-trein: rzeczownik
ba·lein: rzeczownik
rein: przymiotnik i przysłówek
ge·rei: rzeczownik
roer·ei: rzeczownik
be·re·den: przymiotnik i przysłówek
be·gin: rzeczownik

Widzisz podobne wyniki: berin , bereik , bereid , brein , begin , bereden , roerei , gerei , rein , balein , D-trein , refrein , onrein , trein i terrein

brein <brein|en> [brɛin] RZ. r.n.

1. brein:

brein (hersens)

Hirn r.n.

brein (orgaan)

Gehirn r.n.

door iems brein spoken

in jds Kopf C. herumspuken

elektronisch brein

Elektronengehirn r.n.

2. brein:

brein (verstand: negatief)

Hirn r.n.

brein (verstand: positief)

Kopf r.m.

het brein achter dit complot

der führende Kopf hinter diesem Komplott

een helder brein

ein klarer Kopf

be·reid [bərɛit] PRZYM.

1. bereid (genegen te doen):

bereid zijn om te helpen

hilfsbereit sein

zich tot iets bereid verklaren

sich zu etw bereit erklären

2. bereid (gereedgemaakt):

parat

be·reik [bərɛik] RZ. r.n. geen l.mn.

1. bereik (bestreken gebied):

Reichweite r.ż.

Bereich r.m.

2. bereik (meet-, frequentiegebied):

Bereich r.m.

Reichweite r.ż.

be·rin <berin|nen> [berɪn] RZ. r.ż.

Bärin r.ż.

ter·rein <terrein|en> [tɛrɛin] RZ. r.n.

1. terrein:

terrein (stuk grond)

Gelände r.n.

terrein (voor bijeenkomsten, festiviteiten)

Platz r.m.

terrein gesch., bouww.

Terrain r.n.

een bebouwd terrein

ein bebautes Gelände

een bedekt terrein

ein unübersichtliches Gelände

eigen [o. privé ] terrein

Privatgelände r.n.

het terrein van de strijd

het terrein verkennen form.

das Terrain sondieren

terrein verliezen przen.

an Boden verlieren

terrein winnen przen.

an Boden gewinnen

terrein winnen (van ideeën)

immer weitere Kreise ziehen

2. terrein przen.:

Gebiet r.n.

Terrain r.n.

terrein (sector)

Bereich r.m.

zich op glibberig [o. gevaarlijk ] terrein begeven

sich auf schlüpfrigen Boden begeben

verboden terrein

verbotene(s) Terrain r.n.

terrein van werkzaamheden

Tätigkeitsbereich r.m.

trein <trein|en> [trɛin] RZ. r.m.

1. trein (spoortrein):

Zug r.m.

dat loopt als een trein przen.

das läuft ja wie am Schnürchen

de trein halen/missen

den Zug erreichen/verpassen

iem op de trein zetten

jdn zum Zug bringen

op een rijdende trein springen przen.

auf einen fahrenden Zug aufspringen

de vroege trein

2. trein (spoortreinen als vervoermiddel):

Zug r.m.

Bahn r.ż.

Eisenbahn r.ż.

per trein reizen

mit der Bahn fahren [o. reisen]

on·rein [ɔnrɛin] PRZYM.

re·frein <refrein|en> [rəfrɛin] RZ. r.n. (herhaalde versregels)

Refrain r.m.

Kehrreim r.m.

D-trein <D-trein|en> [detrɛin] RZ. r.m.

D-Zug r.m.

ba·lein¹ [balɛin] RZ. r.n. geen l.mn. (stof)

Fischbein r.n. kein l.mn.

rein <reine, reiner, reinst> [rɛin] PRZYM.

1. rein form. (schoon):

rein

rein

2. rein:

rein (zedelijk zuiver)

rein

rein (oprecht)

een rein geweten

ein reines Gewissen

3. rein (zuiver):

rein

rein

rein

je reinste onzin

der reinste Unsinn

ge·rei [ɣərɛi] RZ. r.n. geen l.mn.

gerei (gereedschap)

Werkzeug r.n.

gerei (spul)

Sachen l.mn.

gerei (spul)

Zeug r.n. pot.

roer·ei [rurɛi] RZ. r.n. geen l.mn.

Rührei r.n.

be·re·den [bəredə(n)] PRZYM.

1. bereden (te paard):

2. bereden (weg):

een druk bereden weg

eine stark befahrene Straße

3. bereden (afgericht):

be·gin [bəɣɪn] RZ. r.n. geen l.mn.

1. begin (allereerste deel, tijd):

Anfang r.m.

Beginn r.m.

aan het begin

aan het begin

dat is het begin van het einde

das ist der Anfang vom Ende

in het begin

het begin is er

der Anfang ist gemacht

van het begin af

von Anfang [o. Beginn] an

begin volgend jaar

Anfang kommenden Jahres

alle begin is moeilijk przysł.

aller Anfang ist schwer

een goed begin is het halve werk przysł.

frisch gewagt ist halb gewonnen

een goed begin is het halve werk przysł.

frisch begonnen, halb gewonnen

2. begin (oorsprong):

Anfang r.m.

Beginn r.m.

Anbeginn r.m. form.

Przeszukaj słownik

niderlandzki

Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski