W Twojej przeglądarce jest wyłączona obsługa JavaScript. Jeśli obsługa JavaScript zostanie uaktywniona, będziesz miał możliwość korzystania z Trenera słownictwa PONS i innych funkcji.

niderlandzko » niemiecki

Tłumaczenia dla hasła „Ganges“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

Pokaż podsumowanie wszystkich trafnych wyników

zang·les: rzeczownik
gan·der: rzeczownik
gang: rzeczownik
gans: rzeczownik
ga·ge: rzeczownik
gan·ge·tje: rzeczownik
gang·deur: rzeczownik
gang·ster
gang·pad: rzeczownik
gas·fles: rzeczownik
gang·ma·ker: rzeczownik
le·ges: rzeczownik
gang·baar: przymiotnik i przysłówek
gaans: przysłówek
gaan·de: przymiotnik i przysłówek
ga·ra·ge: rzeczownik

Widzisz podobne wyniki: zangles , gage , gans , gang , gander , gangster , gangdeur , gangetje , gasfles , gangpad , gangmaker , garage , gaande , gaans , gangbaar i leges

zang·les <zangles|sen> [zɑŋlɛs] RZ. r.ż.

Gesang(s)stunde r.ż.

gan·der <gander|s> [ɣɑndər] RZ. r.m.

Gänserich r.m.

gang <gang|en> [ɣɑŋ] RZ. r.m.

1. gang (doorloop binnen een gebouw):

gang

Flur r.m.

gang

Korridor r.m.

gang

Gang r.m.

voor straf op de gang moeten staan

zur Strafe im Gang stehen müssen

2. gang (pad):

gang

Gang r.m.

een ondergrondse gang

ein unterirdischer Gang

3. gang (manier van lopen):

gang

Gang r.ż.

gang

Gangart r.ż.

de gangen van het paard

die Gangarten des Pferdes

een slenterende/waggelende gang

ein schlendernder Gang/ein Watschelgang

4. gang:

ga je gang maar! (gedraging, handeling)

nur zu!

iem zijn gang laten gaan

jdn gewähren lassen

rustig zijn (eigen) gang gaan

sich durch nichts beirren lassen

5. gang:

gang (beweging, werking)

Gang r.m.

gang (snelheid)

Tempo r.n.

ben je weer aan de gang?

bist du wieder zugange? pot.

de les was al aan de gang

der Unterricht war bereits in vollem Gang

hij bleef maar aan de gang!

er wollte einfach nicht aufhören!

hij bleef maar aan de gang! (niet aflaten ook)

er gab keine Ruhe!

een motor aan de gang krijgen

einen Motor in Gang bringen

gang maken (snelheid winnen)

auf Touren kommen

gang maken SPORT

goed op gang komen ook przen.

richtig in Fahrt kommen

een gesprek weer op gang brengen

ein Gespräch wieder in Gang bringen

we waren net goed op gang gekomen

wir waren gerade richtig in Schwung gekommen

6. gang:

gang (geleidelijke voortgang, ontwikkeling)

Gang r.m.

gang (verloop)

Lauf r.m.

alles gaat zo zijn gangetje

alles geht seinen gewohnten Lauf

de gang van de geschiedenis

der Gang [o. Lauf] der Geschichte

het feest is in volle gang

das Fest ist in vollem Gang(e)

de gang van zaken (toedracht)

de gang van zaken (het reilen en zeilen)

de gang van zaken op school

der Schulbetrieb

7. gang (spijzen):

gang

Gang r.m.

het diner bestond uit vijf gangen

das Diner bestand aus fünf Gängen

8. gang (loop, tocht ergens heen):

gang

Gang r.m.

de (dagelijkse) gang naar het werk/naar school

der (tägliche) Gang zur Arbeit/zur Schule

9. gang (draad, groef van een schroef, bout):

gang

Gang r.m.

gang

Gewindegang r.m.

10. gang (plank):

gang

Laufbrett r.n.

gans¹ <ganzen> [ɣɑns] RZ. r.ż.

1. gans (zwemvogel):

gans

Gans r.ż.

zij lopen als ganzen achter elkaar

sie laufen im Gänsemarsch

wilde [o. grauwe ] gans

Wildgans r.ż.

wilde [o. grauwe ] gans

Graugans r.ż.

2. gans (onnozel persoon):

gans

Gans r.ż.

een domme gans

eine dumme Gans pej.

ga·ge <gage|s> [ɣaʒə] RZ. r.ż.

gage (sportlieden, artiesten)

Gage r.ż.

gage (scheepsvolk)

Heuer r.ż.

gan·ge·tje <gangetje|s> [ɣɑŋəcə] RZ. r.n.

1. gangetje (snelheid):

Tempo r.n.

Geschwindigkeit r.ż.

2. gangetje (voortgang):

Gang r.m.

Trott r.m.

Lauf r.m.

het gaat zo'n gangetje [o. het gaat zo zijn gangetje]

alles geht seinen gewohnten Gang

3. gangetje (nauwe doorgang):

Gässchen r.n.

gang·deur <gangdeur|en> [ɣɑŋdør] RZ. r.ż.

Flurtür r.ż.

Korridortür r.ż.

gang·ster [ɡɛŋstər]

gangster [[o. ɣɑŋstər]] gangster|s RZ. r.m.:

Gangster r.m.

gang·pad <gangpad|en> [ɣɑŋpɑt] RZ. r.n.

Durchgang r.m.

gas·fles <gasfles|sen> [ɣɑsflɛs] RZ. r.ż.

Gasflasche r.ż.

gang·ma·ker <gangmaker|s> [ɣɑŋmakər] RZ. r.m.

1. gangmaker pot. (iem die de aanzet geeft tot feestvreugde):

Stimmungskanone r.ż. żart.

2. gangmaker med.:

Herzschrittmacher r.m.

3. gangmaker:

gangmaker (wielersport)

Schrittmacher r.m.

gangmaker (paardensport)

Pacemacher r.m.

4. gangmaker (propagandist):

Schrittmacher r.m.

gangmaker pol.

Propagandist r.m.

le·ges [leɣɛs] RZ. l.mn.

Gebühren l.mn.

gang·baar <gangbare, gangbaarder, gangbaarst> [ɣɑŋbar] PRZYM.

1. gangbaar (geld):

een gangbare munt

eine gängige Münze

2. gangbaar (woorden, taal):

is dat gangbaar Nederlands?

sagt man das so auf Niederländisch?

een gangbare uitdrukking

eine geläufige Redensart

3. gangbaar (koop-, handelswaren):

een gangbare maat

eine gängige Größe

4. gangbaar (gevoelens, denkbeelden):

een gangbare opvatting

eine landläufige Ansicht

5. gangbaar (werkwijzen):

gaans [ɣans] PRZYSŁ.

een uur gaans

gaan·de [ɣandə] PRZYM.

1. gaande (in beweging):

in Gang

gaande houden

een gesprek gaande houden

ein Gespräch am Laufen halten

de motor weer gaande maken

den Motor wieder in Gang bringen

2. gaande (aan de hand):

los

wat is er gaande?

3. gaande (zich te voet bewegend):

de gaande en komende man

die, die kommen und die, die gehen

4. gaande (emoties):

rege

iems nieuwsgierigheid gaande maken

jds Neugierde wecken

ga·ra·ge <garage|s> [ɣaraʒə] RZ. r.ż.

1. garage (autostalling):

Garage r.ż.

2. garage (bedrijf):

Autowerkstatt r.ż.

Przeszukaj słownik

niderlandzki

Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski