niderlandzko » niemiecki

sta-in-de-weg [staɪndəwɛx, staɪndəwɛx] RZ. r.m. geen l.mn.

neu·ken1 <neukte, h. geneukt> [nøkə(n)] CZ. cz. przech.

neu·ken2 <neukte, h. geneukt> [nøkə(n)] CZ. cz. nieprzech.

de [də] RODZ.

1. de (lidwoord):

de
der
de
die
de
das

2. de ((met nadruk) de beste in zijn soort):

de
der [o. die] [o. das] richtige

in2 [ɪn] PRZYSŁ.

2. in (van tijd):

in
in
in

3. in (van plaats):

in
in

4. in (als versterking van ‘tegen’):

in

in3 [ɪn] PRZYIM.

2. in (richting):

in
in +B.

7. in (verandering, gevolg):

in
in +B.

huis-tuin-en-keu·ken- [hœystœynɛŋkøkə(n)]

huis-tuin-en-keuken-
Feld-Wald-und-Wiesen-

in na·tu·ra [ɪnatyra] PRZYSŁ.

teach-in <teach-in|s> [tiːtʃɪn] RZ. r.m.

fin de si·è·cle [fɛ̃dəʃɛklə] RZ. r.n. geen l.mn.

laag-bij-de-gronds [laɣbɛidəɣrɔnts] PRZYM.

plan de cam·pag·ne <plan de campagne|s, plans de campagne> [plɑndəkɑmpɑɲə] RZ. r.n.

glas-in-lood·raam <glas-in-lood|ramen> [ɣlɑsɪnlotram] RZ. r.n.

1. glas-in-loodraam (raam met in lood gevatte ruiten):

2. glas-in-loodraam (gebrandschilderd raam):

Glasmalerei r.ż.

Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski