Tłumaczenia dla hasła „vorstelle“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

voor·stel·len¹ <stelde voor, h. voorgesteld> [vorstɛlə(n)] CZ. cz. przech.

1. voorstellen (introduceren):

voorstellen

vorstellen

voorstellen

bekannt machen

de aanwezigen aan elkaar voorstellen

die Anwesenden miteinander bekannt machen

mag ik u even voorstellen? (de aangesprokene introduceren)

darf ich Sie Herrn X. vorstellen?

mag ik u even voorstellen? (iem aan de aangesprokene introduceren)

darf ich Ihnen Herrn X. vorstellen?

2. voorstellen (opperen):

voorstellen

vorschlagen

wijzigingen voorstellen

Änderungen vorschlagen

3. voorstellen (de rol spelen van):

voorstellen

darstellen

hij stelt in dat stuk Othello voor

er stellt in dem Stück den Othello dar

4. voorstellen (een beeld geven van):

voorstellen

darstellen

wat moet dat voorstellen?

was soll das darstellen?

wat moet dat voorstellen? przen.

was soll das heißen?

ver·stel·len <verstelde, h. versteld> [vərstɛlə(n)] CZ. cz. przech.

1. verstellen (stand veranderen):

verstellen

verstellen

schroeven verstellen

Schrauben verstellen

2. verstellen (repareren):

verstellen

ausbessern

verstellen

flicken

vorst·ver·let [vɔrstfərlɛt] RZ. r.n. geen l.mn.

vorstverlet

frostbedingte(r) Arbeitsausfall r.m.

vor·ste·lijk <vorstelijke, vorstelijker, vorstelijkst> [vɔrstələk] PRZYM.

vorstelijk

fürstlich

vorstelijk ook przen.

königlich

iem vorstelijk belonen

jdn fürstlich belohnen

her·stel·len² <herstelde zich, h. zich hersteld> [hɛrstɛlə(n)] CZ. wk ww zich herstellen

1. herstellen (zaken):

herstellen

sich wiederherstellen

het evenwicht herstelt zich

das Gleichgewicht stellt sich wieder her

2. herstellen (personen):

herstellen

sich fassen

hij herstelde zich spoedig (bijkomen van flauwte)

er kam bald wieder zu sich

hij herstelde zich spoedig (emotioneel)

er fasste sich bald

her·stel·ler <hersteller|s> [hɛrstɛlər] RZ. r.m.

1. hersteller (toestand):

hersteller

Wiederhersteller r.m.

de hersteller van de vrijheid

der Befreier

2. hersteller (reparateur):

hersteller

Monteur r.m.

hersteller

Reparaturhandwerker r.m.

voor·stel·ling <voorstelling|en> [vorstɛlɪŋ] RZ. r.ż.

1. voorstelling:

voorstelling (vertoning)

Vorstellung r.ż.

voorstelling (opvoering ook)

Aufführung r.ż.

doorlopende voorstelling

durchgehende Vorstellung r.ż.

2. voorstelling (afbeelding):

voorstelling

Darstellung r.ż.

de voorstellingen op de affiches

die Darstellungen auf den Plakaten

3. voorstelling (denkbeeld):

voorstelling

Vorstellung r.ż.

voorstelling

Bild r.n.

iem een voorstelling van iets geven

jdm ein Bild von etw vermitteln

zich een voorstelling van iets maken

sich C. eine Vorstellung von etw machen

verkeerde voorstellingen van iets hebben

falsche Vorstellungen von etw haben

4. voorstelling (introductie):

voorstelling

Vorstellung r.ż.

voor·stel <voorstel|len> [vorstɛl] RZ. r.n.

voorstel

Vorschlag r.m.

voorstel (ambtelijk, officieel)

Antrag r.m.

een voorstel afstemmen [o. verwerpen ]

einen Antrag verwerfen

iem een voorstel doen

jdm einen Vorschlag machen

op voorstel van

auf Antrag [o. Vorschlag] von

een voorstel tot wetswijziging indienen

einen Antrag zur Gesetzesänderung einbringen

bor·ste·len <borstelde, h. geborsteld> [bɔrstələ(n)] CZ. cz. przech.

borstelen

bürsten

zijn haar borstelen

sich C. das Haar bürsten

wor·ste·len <worstelde, h. geworsteld> [wɔrstələ(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. worstelen SPORT:

worstelen

ringen

2. worstelen (zwaar strijden):

worstelen

kämpfen

worstelen form.

ringen

ik worstelde me door de menigte heen

ich boxte mich durch die Menge

met de dood worstelen

mit dem Tod(e) ringen

tegen de golven worstelen

gegen die Wellen ankämpfen

vor·sten·dom <vorstendom|men> [vɔrstəndɔm] RZ. r.n.

vorstendom

Fürstentum r.n.

ver·on·der·stel·len <veronderstelde, h. verondersteld> [vərɔndərstɛlə(n)] CZ. cz. przech.

1. veronderstellen (vermoeden):

veronderstellen

annehmen

veronderstellen

vermuten

ik heb reden om te veronderstellen

ich habe Grund zu der Annahme

2. veronderstellen (als uitgangspunt nemen):

veronderstellen

voraussetzen

veronderstellen

annehmen

veronderstel(d) dat …

angenommen, dass …

on·der·stel·len <onderstelde, h. ondersteld> [ɔndərstɛlə(n)] CZ. cz. przech.

1. onderstellen (als hypothese, uitgangspunt aannemen):

onderstellen

unterstellen

onderstellen

annehmen

2. onderstellen (noodzakelijk aanwezig achten):

onderstellen

voraussetzen

vorst·vrij [vɔrstfrɛi] PRZYM.

vorstvrij

frostfrei