naar2 [nar] PRZYIM.
1. naar:
-
zu +C.
-
naar (geografische namen met lidwoord)
-
in +B.
-
naar (geografische namen zonder lidwoord)
-
nach +C.
-
naar (eilandennamen met lidwoord)
-
auf +B.
-
naar de bioscoop/de schouwburg
-
naar het buitenland
-
betrachten +B.
-
naar het noorden (windrichting)
-
naar Zwitserland
2. naar (volgens het voorbeeld van):
-
naar
-
gemäß +C.
3. naar (overeenkomstig):
-
naar
-
entsprechend +C.
-
naar behoren
-
naar verhouding
-
naar alle waarschijnlijkheid