Tłumaczenia dla hasła „scrum“ w niemiecko » niderlandzki słowniku

(Przełącz na niderlandzko » niemiecki)

dar·um [daˈrʊm, ˈdaːrʊm] PRZYSŁ.

1. darum (um das):

darum

daarom

darum

eromheen

darum

er rondom

2. darum pot. (deshalb):

darum

daarom

darum

erom

darum

om die reden

3. darum (räumlich):

darum

daarom

darum

erom

darum

wat dat betreft

sich darum bemühen

er moeite voor doen

ich gäbe etw darum

ik zou er wat voor geven [o. overhebben]

darum handelt es sich

daar gaat het om [o. over]

kaum darum herumkommen

er nauwelijks onderuit kunnen

sei es darum!

het zij zo!

er weiß darum

hij is ervan op de hoogte

ˈFo·rum¹ <Forums, Foren[o. Fora] > [ˈfoːrʊm, -ra] RZ. r.n. HIST.

Forum (in altrömischen Städten)

forum r.n.

her·ˈum [hɛˈrʊm] PRZYSŁ.

1. herum (um etw im Kreis):

herum

om(heen)

herum

rond(om)

die Reihe herum

de rij rond

2. herum pot. (vorüber sein):

herum

voorbij

herum

om

3. herum (gegen):

herum

om en nabij

herum

ongeveer

herum

bij benadering

um 1800 herum

omstreeks het jaar 1800

4. herum (überall in jds Nähe):

herum

in de buurt van

immer um jdn herum sein pot.

altijd in iems nabijheid [o. buurt] zijn

5. herum (herum gehen):

das ist im ganzen Dorf herum pot.

dat is in het hele dorp bekend

ˈSe·rum <Serums, Seren[o. Sera] > [ˈzeːrʊm, -ra] RZ. r.n.

Serum

serum r.n.

wa·ˈrum [vaˈrʊm] PRZYSŁ.

warum

waarom

warum

om welke reden

warum nicht gar! pot.

nu nog mooier!

warum nicht gar! pot.

welja!

nach dem Warum und Woher [o. Weshalb] fragen

naar het hoe en waarom vragen

nach dem Warum und Woher [o. Weshalb] fragen

naar de reden van iets vragen

wor·um [voˈrʊm, ˈvoːrʊm] PRZYSŁ. podn.

worum (um welche Sache)

waarom

worum (um welchen Gegenstand)

om wat

worum streitet ihr euch?

waar hebben jullie ruzie om [o. over] ?

rum [rʊm] PRZYSŁ. pot.

rum → herum

Zobacz też herum

her·ˈum [hɛˈrʊm] PRZYSŁ.

1. herum (um etw im Kreis):

herum

om(heen)

herum

rond(om)

die Reihe herum

de rij rond

2. herum pot. (vorüber sein):

herum

voorbij

herum

om

3. herum (gegen):

herum

om en nabij

herum

ongeveer

herum

bij benadering

um 1800 herum

omstreeks het jaar 1800

4. herum (überall in jds Nähe):

herum

in de buurt van

immer um jdn herum sein pot.

altijd in iems nabijheid [o. buurt] zijn

5. herum (herum gehen):

das ist im ganzen Dorf herum pot.

dat is in het hele dorp bekend

drum [drʊm] PRZYSŁ. pot.

drum

daaromheen

drum

erom(heen)

sei(')s drum

het zij zo

mit allem, was drum und dran ist [o. hängt]

met alles wat er aan vastzit [o. wat er bij hoort]

das ganze Drum und Dran war wenig erfreulich

het hele gedoe was niet erg plezierig

Zobacz też darum

dar·um [daˈrʊm, ˈdaːrʊm] PRZYSŁ.

1. darum (um das):

darum

daarom

darum

eromheen

darum

er rondom

2. darum pot. (deshalb):

darum

daarom

darum

erom

darum

om die reden

3. darum (räumlich):

darum

daarom

darum

erom

darum

wat dat betreft

sich darum bemühen

er moeite voor doen

ich gäbe etw darum

ik zou er wat voor geven [o. overhebben]

darum handelt es sich

daar gaat het om [o. over]

kaum darum herumkommen

er nauwelijks onderuit kunnen

sei es darum!

het zij zo!

er weiß darum

hij is ervan op de hoogte