Tłumaczenia dla hasła „Sicherstellung“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

ach·ter·stel·ling <achterstelling|en> [ɑxtərstɛlɪŋ] RZ. r.ż.

achterstelling

Zurücksetzung r.ż.

met achterstelling van

unter Benachteiligung von

met achterstelling van persoonlijke belangen

unter Hintansetzung persönlicher Interessen

her·stel·len¹ <herstelde, i. hersteld> [hɛrstɛlə(n)] CZ. cz. nieprzech. (weer gezond worden)

herstellen

sich erholen

ze is weer geheel van haar ziekte hersteld

sie hat sich wieder völlig von ihrer Krankheit erholt

leer·stel·ling <leerstelling|en> [lerstɛlɪŋ] RZ. r.ż.

leerstelling

Lehrsatz r.m.

leerstelling

Satz r.m.

ach·ter·stel·len <stelde achter, h. achtergesteld> [ɑxtərstɛlə(n)] CZ. cz. przech.

achterstellen

zurücksetzen

iem achterstellen bij iem anders

jdn gegenüber jdm andern zurücksetzen

on·der·stel·ling <onderstelling|en> [ɔndərstɛlɪŋ] RZ. r.ż.

1. onderstelling (hypothese, gissing):

onderstelling

Annahme r.ż.

2. onderstelling:

onderstelling (als uitgangspunt)

Unterstellung r.ż.

onderstelling (als uitgangspunt)

Annahme r.ż.

onderstelling (als noodzakelijke voorwaarde)

Voraussetzung r.ż.

her·stel·ler <hersteller|s> [hɛrstɛlər] RZ. r.m.

1. hersteller (toestand):

hersteller

Wiederhersteller r.m.

de hersteller van de vrijheid

der Befreier

2. hersteller (reparateur):

hersteller

Monteur r.m.

hersteller

Reparaturhandwerker r.m.

ver·stel·len <verstelde, h. versteld> [vərstɛlə(n)] CZ. cz. przech.

1. verstellen (stand veranderen):

verstellen

verstellen

schroeven verstellen

Schrauben verstellen

2. verstellen (repareren):

verstellen

ausbessern

verstellen

flicken

on·der·stel·len <onderstelde, h. ondersteld> [ɔndərstɛlə(n)] CZ. cz. przech.

1. onderstellen (als hypothese, uitgangspunt aannemen):

onderstellen

unterstellen

onderstellen

annehmen

2. onderstellen (noodzakelijk aanwezig achten):

onderstellen

voraussetzen

eer·ste·ling <eersteling|en> [erstəlɪŋ] RZ. r.m.

1. eersteling (eerstgeborene):

eersteling

Erstgeborene(r) r.ż. (r.m.)

2. eersteling:

eersteling (primeur)

Erstling r.m.

eersteling (werk)

Erstlingswerk r.n.

voor·stel·ling <voorstelling|en> [vorstɛlɪŋ] RZ. r.ż.

1. voorstelling:

voorstelling (vertoning)

Vorstellung r.ż.

voorstelling (opvoering ook)

Aufführung r.ż.

doorlopende voorstelling

durchgehende Vorstellung r.ż.

2. voorstelling (afbeelding):

voorstelling

Darstellung r.ż.

de voorstellingen op de affiches

die Darstellungen auf den Plakaten

3. voorstelling (denkbeeld):

voorstelling

Vorstellung r.ż.

voorstelling

Bild r.n.

iem een voorstelling van iets geven

jdm ein Bild von etw vermitteln

zich een voorstelling van iets maken

sich C. eine Vorstellung von etw machen

verkeerde voorstellingen van iets hebben

falsche Vorstellungen von etw haben

4. voorstelling (introductie):

voorstelling

Vorstellung r.ż.

ver·on·der·stel·ling <veronderstelling|en> [vərɔndərstɛlɪŋ] RZ. r.ż.

1. veronderstelling (het vermoeden):

veronderstelling

Annahme r.ż.

veronderstelling

Vermutung r.ż.

in de veronderstelling, dat …

in der Annahme, dass …

in de veronderstelling verkeren [o. leven] dat …

der Annahme sein, dass …

2. veronderstelling (hypothese):

veronderstelling

Annahme r.ż.

veronderstelling

Voraussetzung r.ż.

voor·on·der·stel·ling <vooronderstelling|en> [vorɔndərstɛlɪŋ] RZ. r.ż.

1. vooronderstelling (hypothese):

vooronderstelling

Annahme r.ż.

ik ga van de vooronderstelling uit, dat …

ich gehe von der Annahme aus, dass …

2. vooronderstelling (voorwaarde, vereiste):

vooronderstelling

Voraussetzung r.ż.

eer·her·stel [erhɛrstɛl] RZ. r.n. geen l.mn.

eerherstel

Rehabilitation r.ż.

eerherstel jur.

Ehrenerklärung r.ż.

her·stel·baar [hɛrstɛlbar] PRZYM.

herstelbaar

wiederherstellbar

herstelbaar

reparierbar

herstelbaar

reparabel

on·her·stel·baar [ɔnhɛrstɛlbar] PRZYM.

onherstelbaar (niet te vervangen; bijvoeglijk naamwoord)

unersetzlich

onherstelbaar (niet ongedaan te maken)

nicht wiedergutzumachen

een onherstelbare blunder

ein nicht wiedergutzumachender Fehler

ach·ter·stel <achterstel|len> [ɑxtərstɛl] RZ. r.n. (voertuig)

achterstel

Hintergestell r.n.

voor·stel·len¹ <stelde voor, h. voorgesteld> [vorstɛlə(n)] CZ. cz. przech.

1. voorstellen (introduceren):

voorstellen

vorstellen

voorstellen

bekannt machen

de aanwezigen aan elkaar voorstellen

die Anwesenden miteinander bekannt machen

mag ik u even voorstellen? (de aangesprokene introduceren)

darf ich Sie Herrn X. vorstellen?

mag ik u even voorstellen? (iem aan de aangesprokene introduceren)

darf ich Ihnen Herrn X. vorstellen?

2. voorstellen (opperen):

voorstellen

vorschlagen

wijzigingen voorstellen

Änderungen vorschlagen

3. voorstellen (de rol spelen van):

voorstellen

darstellen

hij stelt in dat stuk Othello voor

er stellt in dem Stück den Othello dar

4. voorstellen (een beeld geven van):

voorstellen

darstellen

wat moet dat voorstellen?

was soll das darstellen?

wat moet dat voorstellen? przen.

was soll das heißen?

over·stel·pen <overstelpte, h. overstelpt> [ovərstɛlpə(n)] CZ. cz. przech.

overstelpen

überhäufen

overstelpen

überschütten

overstelpen

überladen

hij werd overstelpt met vragen

er wurde mit Fragen überschüttet

de winnaar werd overstelpt met geschenken

der Sieger wurde mit Geschenken überhäuft