Tłumaczenia dla hasła „niet“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

niet¹ <niet|en> [nit] RZ. r.ż.

1. niet (metalen beugeltje):

niet

Heftklammer r.ż.

2. niet (klinknageltje):

niet

Niete r.ż.

niet² <niet|en> [nit] RZ. r.m. (een loterij)

niet

Niete r.ż.

niet³ [nit] RZ. r.n. geen l.mn. (het niet zijn)

niet

Nichts r.n.

in het niet verzinken

sich in nichts auflösen

in het niet verzinken bij iem przen.

jdm nicht im Entferntesten das Wasser reichen können

dat valt in het niet vergeleken bij …

das ist doch noch gar nichts im Vergleich zu …

uit het niet tevoorschijn komen

aus dem Nichts auftauchen

niet⁴ [nit] PRZYSŁ.

niet

nicht

niet alleen …, maar ook …

nicht nur …, sondern auch …

het betaalt goed, daar niet van

es wird gut bezahlt, das schon

dan (maar) niet!

dann eben nicht!

ik denk/hoop/geloof van niet

ich denke/hoffe/glaube nicht

wat heb ik hen niet dikwijls gewaarschuwd!

wie oft habe ich sie schon gewarnt!

je liegt, is 't niet?

du lügst, nicht wahr?

je gaat toch mee, of niet soms?

du kommst doch mit, oder?

(of) niet soms?

(oder) etwa nicht?

volstrekt niet

durchaus nicht

ik vrees van niet

ich fürchte nein

nie·ten <niette, h. geniet> [nitə(n)] CZ. cz. przech.

nieten (aan, bij iets)

heften an +B.

nieten (bij elkaar)

zusammenheften

nieten techn.

(ver)nieten

kruid·je-roer-mij-niet <kruidjes-roer-mij-niet> [krœycərurmənit] RZ. r.n. ook przen.

kruidje-roer-mij-niet

Mimose r.ż.

ver·geet-mij-niet <vergeet-mij-niet|en> [vərɣetmɛɪnit] RZ. r.ż.

vergeet-mij-niet

Vergissmeinnicht r.n.

Tłumaczenia dla hasła „niet“ w niemiecko » niderlandzki słowniku

ˈnie·ten [ˈniːtn̩] CZ. cz. przech.

1. nieten:

nieten

(vast)klinken

2. nieten:

nieten

klinken

niet- und ˈna·gel·fest PRZYM. pot.

niet- und nagelfest

(aard- en) nagelvast

niet- und nagelfest

spijkervast

Przykładowe zdania ze słowem niet

mooi niet, mooi van niet (had je gedacht)

das hast du dir gedacht

wat niet weet, dat niet deert przysł.

was ich nicht weiß, macht mich nicht heiß przysł.

wie niet waagt, die niet wint przysł.

wer nicht wagt, der nicht gewinnt przysł.

niet alleen …, maar ook …

nicht nur …, sondern auch …

helemaal niet

überhaupt nicht

totaal niet

ganz und gar nicht

volstrekt niet

durchaus nicht

niet rechtsgeldig

rechtsungültig

zelfs niet

nicht einmal

niet ontvankelijk

unzulässig

liefst niet

lieber nicht

niet gaarne

ungerne

niet leesbaar

unleserlich

niet onverdienstelijk

gar nicht so schlecht