niderlandzko » niemiecki

last·ge·ver <lastgever|s> [lɑstxevər] RZ. r.m.

1. lastgever (opdrachtgever):

Kommittent r.m.

2. lastgever jur.:

Mandant r.m.

over·last [ovərlɑst] RZ. r.m. geen l.mn.

over·la·ten <liet over, h. overgelaten> [ovərlatə(n)] CZ. cz. przech.

over·ge·ven1 <gaf zich over, h. zich overgegeven> [ovərɣevə(n)] CZ. wk ww zich overgeven

1. overgeven (capituleren):

2. overgeven (zich wijden aan):

3. overgeven (verslaafd raken aan):

be·richt·ge·ver <berichtgever|s> [bərɪ(xt)xevər] RZ. r.m.

over·le·ven <overleefde, h. overleefd> [ovərlevə(n)] CZ. cz. przech.

op·dracht·ge·ver <opdrachtgever|s> [ɔbdrɑxtxevər] RZ. r.m.

over·langs [ovərlɑŋs] PRZYSŁ.

over·ˈla·den2 <overlaadde, h. overladen> [ovərladə(n)] CZ. cz. przech.

1. overladen (te zwaar beladen):

wet·ge·ver <wetgever|s> [wɛtxevər] RZ. r.m.

over·le·ve·ren <leverde over, h. overgeleverd> [ovərlevərə(n)] CZ. cz. przech.

2. overleveren (doorgeven):

over·be·las·ten <overbelastte, h. overbelast> [ovərbəlɑstə(n)] CZ. cz. przech.

over·leed CZ.

overleed 3. os. l.poj. cz. prz. van overlijden²

Zobacz też overlijden , overlijden

over·lij·den2 <overleed, i. overleden> [ovərlɛidə(n)] CZ. cz. nieprzech.

over·lij·den1 [ovərlɛidə(n)] RZ. r.n. geen l.mn.

over·le·den1 [ovərledə(n)] PRZYM.

over·lo·per <overloper|s> [ovərlopər] RZ. r.m.


Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski