Tłumaczenia dla hasła „ssfeer“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

sfeer <sferen> [sfer] RZ. r.ż.

1. sfeer (stemming):

sfeer

Atmosphäre r.ż.

sfeer

Stimmung r.ż.

een sfeertje creëren

eine gemütliche Atmosphäre schaffen

de harmonie der sferen

die Sphärenharmonie

de huiselijke sfeer

die Häuslichkeit

de sfeer in het bedrijf

das Betriebsklima

er heerst een nare sfeer

es herrscht eine unheimliche Atmosphäre [o. Stimmung]

sfeer scheppen

eine stimmungsvolle Atmosphäre schaffen

de sfeer verpesten

die Stimmung verderben

2. sfeer (karakteristieke eigenschap):

sfeer

Atmosphäre r.ż.

3. sfeer (gebied op, rond de aarde):

sfeer

Atmosphäre r.ż.

de sferen van de dampkring

die Atmosphäre

4. sfeer przen. (gebied):

sfeer

Sphäre r.ż.

dat ligt buiten mijn sfeer

das übersteigt meinen Horizont

in hogere sferen zijn żart.

in höheren Sphären schweben

hij zei iets in de sfeer van …

er sagte so etw wie …

sneer <sneren> [sner] RZ. r.m.

sneer

höhnische Bemerkung r.ż.

smeer [smer] RZ. r.n. of r.m. geen l.mn.

1. smeer (smeersel):

smeer

Schmiere r.ż.

2. smeer (vuil, vlek):

smeer

Schmiere r.ż.

3. smeer (dierlijk vet):

smeer

Talg r.m.

omwille van de smeer likt de kat de kandeleer przysł.

≈ der Fuchs grüßt den Zaun um des Gartens willen

speer <speren> [sper] RZ. r.ż.

speer

Speer r.m.

scheer <scheren> [sxer] RZ. r.ż.

scheer

Schäre r.ż.

ijs·beer <ijs|beren> [ɛizber] RZ. r.m.

ijsbeer

Eisbär r.m.

sol·deer [sɔlder] RZ. r.n. of r.m. geen l.mn.

soldeer

Lot r.n.

soldeer

Lötmetall r.n.

on·eer [ɔner] RZ. r.ż. geen l.mn.

oneer

Unehre r.ż.

oneer (sterker)

Schande r.ż.

zweer <zweren> [zwer] RZ. r.ż.

zweer

Geschwür r.n.

al·eer [ɑler] SPÓJ.

aleer

ehe

aleer

bevor

af·weer [ɑfwer] RZ. r.m. geen l.mn.

afweer

Abwehr r.ż.

in·keer [ɪŋker] RZ. r.m. geen l.mn.

inkeer

Selbstbesinnung r.ż.

inkeer

Einkehr r.ż. form.

tot inkeer komen/brengen

zur Selbstbesinnung kommen/bringen

me·neer <me|neren> [məner] RZ. r.m.

meneer

Herr r.m.

meneer (als aanspreektitel ook)

mein Herr

meneer de directeur

Herr Direktor

je bent een mooie meneer iron.

Sie sind mir ja ein feiner Herr

de (grote [o. mooie]) meneer uithangen

den feinen Herrn spielen

wat mag het zijn, meneer?

was darf es sein, mein Herr?

wel·eer² [wɛler] PRZYSŁ.

weleer

ehedem

weleer

einst

weleer

vormals

dit stadje, weleer …

dieses Städtchen, einst …

af·keer [ɑfker] RZ. r.m. geen l.mn.

afkeer

Abneigung r.ż.

ik heb een afkeer van hem

ich habe eine Abneigung gegen ihn

ik heb een afkeer van hem (sterker)

er ekelt mich an

met afkeer

mit Widerwillen

al·weer [ɑlwer] PRZYSŁ.

alweer

schon wieder

be·heer [bəher] RZ. r.n. geen l.mn.

1. beheer (andermans eigendom):

beheer

Verwaltung r.ż.

het beheer over de kas hebben

die Kasse verwalten

2. beheer (gezag):

beheer

Verwaltung r.ż.

3. beheer adm. (bestuur):

beheer

Verwaltung r.ż.

beheer

Führung r.ż.

beheer

Geschäftsführung r.ż.

ge·weer <geweren> [ɣəwer] RZ. r.n.

geweer

Gewehr r.n.

geweer jacht

Flinte r.ż.

een geweer aanleggen

ein Gewehr anlegen

een dubbel geweer

ein doppelläufiges Gewehr

in het geweer komen

auf die Barrikaden steigen [o. gehen] pot.

in het geweer roepen

alarmieren

om·keer RZ. r.m.

omkeer → ommekeer

Zobacz też ommekeer

om·me·keer [ɔməker] RZ. r.m. geen l.mn.

ommekeer (kentering)

Wende r.ż.

ommekeer (kentering)

Umschwung r.m.

ommekeer ook pol.

Umbruch r.m.

ommekeer (van levenswijze ook)

Umkehr r.ż.

een ommekeer in haar leven

eine Wende in ihrem Leben

een ommekeer teweegbrengen

einen Umschwung herbeiführen [o. bewirken]

te·meer [təmer] PRZYSŁ.

temeer

umso mehr

temeer

zumal

dat verheugt mij temeer, daar …

das freut mich umso mehr, als …