Tłumaczenia dla hasła „dakraam“ w niemiecko » niderlandzki słowniku

(Przełącz na niderlandzko » niemiecki)

dar·an [daˈran, ˈdaːran] PRZYSŁ.

1. daran (zeitlich):

daran

daaraan

daran

daarop(volgend)

daran

daarna

2. daran (räumlich):

daran

daaraan

daran

ten gevolge daarvan

3. daran (an etw):

daran

daaraan

daran

eraan

daran

aan die zaak

ich denke gar nicht daran! pot.

ik denk er niet aan!

daran glauben müssen pot. iron.

eraan moeten geloven

was liegt daran?

wat maakt dat nu uit?

was liegt daran?

wat zou dat?

mir liegt gar nicht(s)/viel/wenig daran

er is mij hoegenaamd niet(s)/veel/weinig aan gelegen

er ist gut/übel daran

hij is er goed/slecht aan toe

es ist etw daran

er is iets van aan

es ist etw daran

daar zit iets in

mit jdm gut/schlecht daran sein

met iem goed/slecht kunnen opschieten

mit jdm gut/schlecht daran sein

het met iem goed/slecht getroffen hebben

er war nahe daran zu verzweifeln

hij was de wanhoop nabij

das Kind war nahe daran zu weinen

het kind stond op het punt te gaan huilen

dar·auf [daˈr͜auf, ˈdaːr͜auf] PRZYSŁ.

1. darauf (auf das):

darauf

daarop

darauf

erop

man kann sich darauf setzen

men kan erop gaan zitten

2. darauf (zeitlich):

darauf

daarop

darauf

daarna

darauf

dan

darauf

daaropvolgend

am darauf folgenden Tag

de dag daarop

kurze Zeit darauf

korte tijd later

3. darauf (infolgedessen):

darauf

daarop

darauf

om die reden

4. darauf (auf das Ziel hin):

darauf

daarop

darauf

erop

darauf

met het doel

darauf ausgehen

beogen

darauf wollte ich hinaus

dat was mijn bedoeling

5. darauf przen.:

darauf

daarop

darauf

erop

darauf beharren

erbij blijven

ich bestehe darauf

ik sta erop

nicht viel darauf geben

er niet aan hechten

nicht darauf hören

er niet naar luisteren

großen Wert darauf legen

er veel waarde aan hechten

dar·aus [daˈr͜aus, ˈdaːr͜aus] PRZYSŁ.

1. daraus (aus Gefäß o Raum):

daraus

daaruit

daraus

eruit

2. daraus (aus diesem Material):

daraus

daarvan

daraus

van die stof

sie hat sich ein Kleid daraus gemacht

ze heeft er een jurk van gemaakt

3. daraus przen. (aus dieser Tatsache):

daraus

daaruit

daraus

eruit

daraus ergeben sich Probleme

daar komen problemen uit voort

sich nichts daraus machen

zich er niets van aantrekken

daraus wird nichts pot.

daar komt niets van terecht