niderlandzko » niemiecki

gros·sier <grossier|s> [ɣrɔsir] RZ. r.m.

groe·pe·ren1 <groepeerde, h. gegroepeerd> [ɣruperə(n)] CZ. cz. przech. (rangschikken)

dres·se·ren <dresseerde, h. gedresseerd> [drɛserə(n)] CZ. cz. przech.

car·ros·se·rie <carrosserie|ën> [kɑrɔsəri] RZ. r.ż.

adres·se·ren1 <adresseerde, h. geadresseerd> [adrɛserə(n)] CZ. cz. przech. (van een adres voorzien)

bles·se·ren <blesseerde, h. geblesseerd> [blɛserə(n)] CZ. cz. przech.

klas·se·ren1 <klasseerde zich, h. zich geklasseerd> [klɑserə(n)] CZ. wk ww

klasseren zich klasseren SPORT:

mous·se·ren <mousseerde, h. gemousseerd> [muserə(n)] CZ. cz. nieprzech.

gros·siers·prijs <grossiers|prijzen> [ɣrɔsirsprɛɪs] RZ. r.m.

af·ros·sen <roste af, h. afgerost> [ɑfrɔsə(n)] CZ. cz. przech.

1. afrossen (aframmelen):

2. afrossen (afrijden):

3. afrossen (roskammen):

mas·se·ren <masseerde, h. gemasseerd> [mɑserə(n)] CZ. cz. przech.

pas·se·ren1 <passeerde, h. gepasseerd> [pɑserə(n)] CZ. cz. przech.

in·cas·se·ren <incasseerde, h. geïncasseerd> [ɪŋkɑserə(n)] CZ. cz. przech.

in·te·res·se·ren1 <interesseerde zich, h. zich geïnteresseerd> [ɪntərɛserə(n)] CZ. wk ww

interesseren zich interesseren (belangstelling tonen voor):

groef1 <groeven> [ɣruf] RZ. r.ż.

2. groef (greppel, sloot):

Rinne r.ż.

groei [ɣruj] RZ. r.m. geen l.mn.

3. groei (groeikracht):

Wachstum r.n.

4. groei (uitspruitsel, aanwas):

Wuchs r.m.

groen1 [ɣrun] RZ. r.n. geen l.mn.

2. groen (verf):

Grün r.n.

Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski