Tłumaczenia dla hasła „tussenh“ w niemiecko » niderlandzki słowniku

ˈtu·schen [ˈtʊʃn̩] CZ. cz. przech.

1. tuschen (mit Tusche malen):

tuschen

met Oost-Indische inkt tekenen [o. kleuren]

tuschen

wassen

2. tuschen (mit Wimperntusche versehen):

tuschen

met mascara opmaken

ˈmüs·sen <muss, musste, gemusst> [ˈmʏsn̩] CZ. vb modal

müssen (notwendig sein)

moeten

müssen (brauchen)

(be)hoeven

Glück muss der Mensch haben! pot.

je moet maar boffen [o. geluk hebben] !

Glück muss der Mensch haben! pot.

zonder geluk vaart niemand wel!

man müsste viel Geld haben, dann …

men zou veel geld moeten hebben, dan …

das musste ja kommen!

dat moest gebeuren!

ich muss mal pot.

ik moet even (naar de wc)

er müsste denn (krank sein)

tenzij hij (ziek is)

es muss sein!

het moet (gebeuren)!

ˈküs·sen [ˈkʏsn̩] CZ. cz. przech.

küssen

zoenen

küssen

kussen

ˈtu·ten [ˈtuːtn̩] CZ. cz. nieprzech.

tuten

toeten

tuten

toeteren

tuten

blazen

tuten

tuten

von Tuten und Blasen keine Ahnung haben pot. przen.

van toeten noch blazen weten

ˈtun·ken [ˈtʊŋkn̩] CZ. cz. przech. reg.

tunken

dopen

tunken

soppen

tunken

(onder)dompelen

tunken

dippen

ˈtup·fen¹ [ˈtʊ͜pfn̩] CZ. cz. nieprzech.

tupfen

tikken

tupfen

tippen

tupfen

(even) aanraken

tupfen

aanstippen

ˈtur·nen¹ [ˈtøːɐ̯nən, ˈtœrnən] CZ. cz. nieprzech. pot. (berauscht sein)

turnen

stoned zijn [o. raken]

ˈRus·se (Rus·sin) <Russen, Russen> [ˈrʊsə] RZ. r.m. (r.ż.)

Russe (Rus·sin)

Rus(Russin) r.m. (r.ż.)

ˈFus·sel <Fussel(s), Fussel(n)> [ˈfʊsl̩] RZ. r.ż. [o. r.m.]

Fussel

pluis(je)

ˈes·sen² <isst, aß, gegessen> [ˈɛsn̩] CZ. cz. nieprzech. pot.

essen

eten

essen gehen

gaan eten

sich satt essen

zich verzadigen

sich satt essen

zijn buikje vol [o. rond] eten

zu Abend essen

de avondmaaltijd gebruiken