W Twojej przeglądarce jest wyłączona obsługa JavaScript. Jeśli obsługa JavaScript zostanie uaktywniona, będziesz miał możliwość korzystania z Trenera słownictwa PONS i innych funkcji.

niderlandzko » niemiecki

Tłumaczenia dla hasła „Geldern“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

Pokaż podsumowanie wszystkich trafnych wyników

gel·den: czasownik
gel·dend: przymiotnik i przysłówek
ge·le·den: przymiotnik i przysłówek
ge·leerd: przymiotnik i przysłówek
gel·dig: przymiotnik i przysłówek
ge·lui·er: rzeczownik
mo·dern: przymiotnik i przysłówek
ge·lei: rzeczownik
ge·leid: przymiotnik i przysłówek
ge·loei: rzeczownik
ge·le·gen: przymiotnik i przysłówek
ge·lo·gen: czasownik
ge·la·ten: przymiotnik i przysłówek

Widzisz podobne wyniki: gelden , geleerd , geleden , geldend , gelaten , gelogen , gelegen , geloei , geleid , gelei , modern , geluier i geldig

gel·den¹ <gold, h. gegolden> [ɣɛldə(n)] CZ. cz. nieprzech.

gelten +C.

gelden (betrekking hebben op)

sich beziehen auf +B.

gel·dend [ɣɛldənt] PRZYM.

geldend

gültig

geldend (van kracht zijnd, vigerend)

geltend

volgens het geldende recht

nach geltendem Recht

ge·le·den¹ [ɣəledə(n)] PRZYM.

1. geleden (op, vóór een tijdstip plaatsgevonden hebbend):

geleden

her +B.

geleden

vor +C.

dat is een jaar geleden

das liegt ein Jahr zurück

het is al een paar jaar geleden

es ist schon einige Jahre her

niet lang geleden/kort [o. pas ] geleden

unlängst

niet lang geleden/kort [o. pas ] geleden

vor kurzem

niet lang geleden/kort [o. pas ] geleden

neulich

niet lang geleden/kort [o. pas ] geleden

kürzlich

drie maanden geleden ontmoette ik hem

ich bin ihm vor drei Monaten begegnet

2. geleden (voorbij):

geleden

vorbei

ge·leerd <geleerde, geleerder, geleerdst> [ɣəlert] PRZYM.

geleerd

gelehrt

geleerde boeken

gelehrte Bücher l.mn.

een geleerd onderwerp

ein wissenschaftliches Thema

gel·dig <geldige, geldiger, geldigst> [ɣɛldəx] PRZYM.

geldig

gültig

geldig (steekhoudend)

stichhaltig

geldig (gegrond)

triftig

zonder geldige redenen

ohne triftigen Grund

ge·lui·er [ɣəlœyər] RZ. r.n. geen l.mn.

geluier

Faulenzerei r.ż.

geluier

Faulenzen r.n.

mo·dern <moderne, moderner, modernst> [modɛrn] PRZYM.

modern

modern

de moderne geschiedenis

die moderne Geschichte

de moderne talen

die neueren Sprachen l.mn.

onderwijs in de moderne vreemde talen

neusprachliche(r) Unterricht r.m.

ge·lei <gelei|en> [ʒəlɛi] RZ. r.ż.

1. gelei (gekookt sap van dierlijke stoffen):

gelei

Gallert r.n.

gelei

Sülze r.ż.

gelei kookk.

Gelee r.n.

2. gelei (ingedikt sap van vruchten):

gelei

Gelee r.n.

3. gelei (dikke substantie):

gelei

Gallert r.n.

gelei

Gelee r.n.

ge·leid [ɣəlɛit] PRZYM.

geleid

gelenkt

de geleide economie

die Planwirtschaft

ge·loei [ɣəluj] RZ. r.n. geen l.mn.

1. geloei (geluid van runderen):

geloei

Muhen r.n.

geloei

Brüllen r.n.

2. geloei przen. (gejoel, geschreeuw):

geloei

Gebrüll r.n.

3. geloei (storm, wind, vuur):

geloei

Heulen r.n.

ge·le·gen¹ <gelegener, gelegenst> [ɣəleɣə(n)] PRZYM.

1. gelegen (liggend, gesitueerd):

gelegen

gelegen

gelegen

liegend

Rotterdam is gelegen aan de Maas

Rotterdam liegt an der Maas

het huis was op een heuvel gelegen

das Haus lag auf einem Hügel

2. gelegen (geschikt):

gelegen

gelegen

gelegen komen

gelegen kommen

te gelegener tijd

zu gelegener Zeit

aan Gods zegen is alles gelegen

an Gottes Segen ist alles gelegen

er is voor mij veel aan gelegen

mir liegt viel daran

zich aan iem iets gelegen laten liggen

sich um jdn kümmern

ge·lo·gen CZ.

gelogen volt. deelw. van liegen

Zobacz też liegen

lie·gen <loog, h. gelogen> [liɣə(n)] CZ. cz. przech.

liegen

lügen

liegen pot.

schwindeln

hij liegt (als)of het gedrukt staat

er lügt wie gedruckt

dat lieg je

du lügst

zich door liegen eruit redden

sich herauslügen [o. durchlügen]

kritiek die er niet om liegt

gepfefferte Kritik

tegen iem liegen

jdn belügen [o. anlügen]

onbeschaamd tegen iem staan liegen

jdm ins Gesicht lügen

zit toch niet zo te liegen

lüg doch nicht so

zonder te liegen

ungelogen

dat is allemaal gelogen

das ist alles erlogen

dat liegt er niet om (dat is niet mis)

das hat sich gewaschen

dat liegt er niet om (geen kleinigheid)

das ist kein Pappenstiel

dat liegt er niet om (duidelijk)

das ist nicht ohne

dat liegt er niet om (dat is onverbloemd)

die [o. der] nimmt kein Blatt vor den Mund

ge·la·ten¹ <gelaten, gelatener, gelatenst> [ɣəlatə(n)] PRZYM.

gelaten

gelassen

Przeszukaj słownik

niderlandzki

Tłumaczenia dla hasła „Geldern“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

gel·den1 <gold, h. gegolden> [ɣɛldə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. gelden (meetellen):

2. gelden (gewaardeerd worden):

3. gelden:

4. gelden:

gel·dend [ɣɛldənt] PRZYM.

ge·le·den1 [ɣəledə(n)] PRZYM.

1. geleden (op, vóór een tijdstip plaatsgevonden hebbend):

2. geleden (voorbij):

ge·leerd <geleerde, geleerder, geleerdst> [ɣəlert] PRZYM.

gel·dig <geldige, geldiger, geldigst> [ɣɛldəx] PRZYM.

ge·lui·er [ɣəlœyər] RZ. r.n. geen l.mn.

mo·dern <moderne, moderner, modernst> [modɛrn] PRZYM.

ge·lei <gelei|en> [ʒəlɛi] RZ. r.ż.

1. gelei (gekookt sap van dierlijke stoffen):

2. gelei (ingedikt sap van vruchten):

3. gelei (dikke substantie):

ge·leid [ɣəlɛit] PRZYM.

ge·loei [ɣəluj] RZ. r.n. geen l.mn.

1. geloei (geluid van runderen):

2. geloei przen. (gejoel, geschreeuw):

3. geloei (storm, wind, vuur):

ge·le·gen1 <gelegener, gelegenst> [ɣəleɣə(n)] PRZYM.

1. gelegen (liggend, gesitueerd):

2. gelegen (geschikt):

ge·lo·gen CZ.

gelogen volt. deelw. van liegen

Zobacz też liegen

lie·gen <loog, h. gelogen> [liɣə(n)] CZ. cz. przech.

ge·la·ten1 <gelaten, gelatener, gelatenst> [ɣəlatə(n)] PRZYM.

Przeszukaj słownik

Linki do dodatkowych informacji z zewnątrz

Komentarze i uwagi

Trener słownictwa

Synonyms

Moja historia wyszukiwania

gel·den¹ <gold, h. gegolden> [ɣɛldə(n)] CZ. cz. nieprzech.

ge·le·den¹ [ɣəledə(n)] PRZYM.

ge·le·gen¹ <gelegener, gelegenst> [ɣəleɣə(n)] PRZYM.

ge·la·ten¹ <gelaten, gelatener, gelatenst> [ɣəlatə(n)] PRZYM.