W Twojej przeglądarce jest wyłączona obsługa JavaScript. Jeśli obsługa JavaScript zostanie uaktywniona, będziesz miał możliwość korzystania z Trenera słownictwa PONS i innych funkcji.

niderlandzko » niemiecki

Tłumaczenia dla hasła „angeschaut“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

Pokaż podsumowanie wszystkich trafnych wyników

on·ge·schikt: przymiotnik i przysłówek
ge·schept: przymiotnik i przysłówek
ge·schift: przymiotnik i przysłówek
ge·schikt: przymiotnik i przysłówek
aan·ge·scho·ten: przymiotnik i przysłówek
zwan·ger·schap: rzeczownik
on·ge·schoold: przymiotnik i przysłówek
wan·ge·stal·te: rzeczownik
aan·ge·schre·ven: przymiotnik i przysłówek
ba·zuin·ge·schal: rzeczownik
hoorn·ge·schal: rzeczownik
kla·roen·ge·schal: rzeczownik
ge·schaard: przymiotnik i przysłówek
ge·scha·pen: czasownik
in·ge·schre·ven: przymiotnik i przysłówek
on·ge·schon·den: przymiotnik i przysłówek
wel·ge·scha·pen: przymiotnik i przysłówek
ge·schenk: rzeczownik
maan·ge·stal·te: rzeczownik

Widzisz podobne wyniki: ongeschikt , geschikt , geschift , geschept , zwangerschap , aangeschoten , wangestalte , ongeschoold , bazuingeschal , aangeschreven , maangestalte , geschenk , welgeschapen , ongeschonden , ingeschreven , geschapen , geschaard , klaroengeschal i hoorngeschal

on·ge·schikt [ɔŋɣəsxɪkt] PRZYM.

1. ongeschikt:

ongeschikt (niet geschikt)

ongeschikt (onbekwaam)

ongeschikt (tijd)

op het meest ongeschikte moment

im unpassendsten Augenblick

voor dat doel is de machine ongeschikt

für diesen Zweck ist die Maschine nicht geeignet

2. ongeschikt (niet prettig in de omgang):

hij is niet ongeschikt

er ist ein netter Mensch

ge·schept [ɣəsxɛpt] PRZYM.

(hand)geschöpft

het geschept papier

das Bütten(papier)

ge·schift <geschifte, geschifter, geschiftst> [ɣəsxɪft] PRZYM.

1. geschift (getikt):

2. geschift (uiteengevallen):

geschifte melk

geronnene Milch r.ż.

ge·schikt¹ <geschikte, geschikter, geschiktst> [ɣəsxɪkt] PRZYM.

1. geschikt (aangenaam in de omgang):

nett

de nieuwe chef is heel geschikt pot.

der neue Chef ist ganz in Ordnung

een geschikte man

ein netter Mensch

2. geschikt (met de juiste eigenschappen):

een geschikte gelegenheid

eine passende Gelegenheit

de meest geschikte middelen

die geeignetsten Mittel l.mn.

ik vind het geschikt

mir ist es recht

geschikt voor de dienst

dat boek is niet geschikt voor kinderen

das Buch ist nicht für Kinder geeignet

voor leraar geschikt zijn

als Lehrer geeignet sein

aan·ge·scho·ten [aŋɣəsxotə(n)] PRZYM.

aangeschoten

zwan·ger·schap <zwangerschap|pen> [zwɑŋərsxɑp] RZ. r.ż.

zwangerschap

Schwangerschaft r.ż.

on·ge·schoold [ɔŋɣəsxolt] PRZYM.

ongeschoold

ongeschoold

ongeschoold

ongeschoolde arbeid

ungelernte Arbeit r.ż.

ongeschoolde werkkrachten

ungelernte Arbeitskräfte l.mn.

ongeschoolde werkkrachten

Hilfskräfte l.mn.

wan·ge·stal·te <wangestalte|n, wangestalte|s> [wɑŋɣəstɑltə] RZ. r.ż.

wangestalte

missgestaltete(s) Wesen r.n.

aan·ge·schre·ven [aŋɣəsxrevə(n)] PRZYM.

aangeschreven

hij staat goed aangeschreven

er ist gut angeschrieben

de aangeschreven cirkel (van een driehoek) wisk.

Ankreis (eines Dreiecks) r.m.

ba·zuin·ge·schal [bazœyŋɣəsxɑl] RZ. r.n. geen l.mn.

bazuingeschal

Posaunenschall r.m.

hoorn·ge·schal [horŋɣəsxɑl] RZ. r.n. geen l.mn.

hoorngeschal

Hörnerschall r.m.

hoorngeschal

Hörnerklang r.m.

kla·roen·ge·schal [klaruŋɣəsxɑl] RZ. r.n. geen l.mn.

klaroengeschal

Trompetenschall r.m.

ge·schaard [ɣəsxart] PRZYM.

1. geschaard (bijeen):

2. geschaard (met inkepingen):

ge·scha·pen CZ.

geschapen volt. deelw. van scheppen¹, scheppen²

Zobacz też scheppen , scheppen

schep·pen² <schepte, h. geschept> [sxɛpə(n)] CZ. cz. przech.

1. scheppen:

scheppen (putten, ergens op, in doen: zand, sneeuw, graan, kolen)

scheppen (putten, ergens op, in doen: adem, papier, water, lucht)

groente op een bord scheppen

Gemüse auf einen Teller schöpfen [o. tun]

2. scheppen (tot zich nemen):

3. scheppen (zich verwerven):

genoegen/behagen in iets scheppen

Vergnügen/Gefallen an einer Sache finden

moed scheppen

4. scheppen (opnemen en verplaatsen, opvangen):

een voetganger scheppen pot.

einen Fußgänger umfahren

5. scheppen (papier):

geschept papier

geschöpfte(s) Papier r.n.

geschept papier

Büttenpapier r.n.

schep·pen¹ <schiep, h. geschapen> [sxɛpə(n)] CZ. cz. przech.

scheppen (creëren, vormen)

scheppen (allgemeen)

scheppen (allgemeen)

erschaffen form.

God schiep de hemel en de aarde

Gott schuf Himmel und Erde

de scheppende macht

die Schöpferkraft

de mogelijkheid tot iets scheppen

die Möglichkeit zu etw schaffen

scheppende verbeeldingskracht

schöpferische Fantasie r.ż.

niet voor het geluk geschapen zijn przen.

nicht für das Glück geschaffen sein

werkgelegenheid scheppen

Arbeitsplätze schaffen

in·ge·schre·ven [ɪŋɣəsxrevə(n)] PRZYM.

1. ingeschreven (geregistreerd):

ingeschreven

ingeschreven

een ingeschreven merk

ein eingetragenes Warenzeichen

bij de gemeente ingeschreven staan

amtlich gemeldet sein

2. ingeschreven wisk.:

ingeschreven

on·ge·schon·den [ɔŋɣəsxɔndə(n)] PRZYM.

ongeschonden

ongeschonden

ongeschonden

heil

ongeschonden (onbeschadigd)

zijn reputatie bleef ongeschonden

sein guter Ruf wurde blieb unbeschädigt

een ongeluk ongeschonden overleven

einen Unfall heil [o. unverletzt] überstehen

wel·ge·scha·pen [wɛlɣəsxapə(n)] PRZYM.

welgeschapen

wohlgestaltet form.

welgeschapen

welgeschapen (van pasgeboren kind)

welgeschapen (van kinderen ook)

wohlgeraten form.

ge·schenk <geschenk|en> [ɣəsxɛŋk] RZ. r.n.

Geschenk r.n.

een geschenk aan iem geven

jdm ein Geschenk geben

een geschenk van de hemel przen.

ein Geschenk des Himmels

geschenk in geld

Geldgeschenk r.n.

kleine geschenken onderhouden de vriendschap przysł.

kleine Geschenke erhalten die Freundschaft

maan·ge·stal·te <maangestalte|n> [maŋɣəstɑltə] RZ. r.ż.

maangestalte

Mondphase r.ż.

Przeszukaj słownik

niderlandzki

Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski