Tłumaczenia dla hasła „voelend“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

voe·len³ <voelde, h. gevoeld> [vulə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. voelen (de genoemde indruk maken):

voelen

sich anfühlen

het voelt hard

es fühlt sich hart an

2. voelen (genegenheid kennen):

voelen

Sympathie empfinden für +B.

voelen

mögen

veel voor elkaar voelen

sich sehr mögen

3. voelen (aantrekkelijk achten):

voelen

zusagen

ik voel er niet veel voor

ich bin nicht sehr begeistert

ik voel niet veel voor dit plan

dieser Plan sagt mir nicht zu

er veel voor voelen om naar huis te gaan

große Lust haben, nach Hause zu gehen

voe·ling [vulɪŋ] RZ. r.ż. geen l.mn.

voeling

Fühlung r.ż.

voeling hebben/krijgen met

Fühlung haben mit +C.

voeling hebben/krijgen met

in Fühlung kommen mit +C.

voe·den¹ <voedde, h. gevoed> [vudə(n)] CZ. cz. nieprzech. form. (voedzaam zijn)

voeden

nahrhaft sein

rijst voedt meer dan aardappelen

Reis ist nahrhafter als Kartoffeln

voe·gen¹ <voegde, h. gevoegd> [vuɣə(n)] CZ. cz. przech.

1. voegen (verbinden):

voegen

fügen

voegen

verbinden

planken in/aan elkaar voegen

Bretter ineinander-/aneinanderfügen

2. voegen:

voegen (verenigen met)

fügen

voegen (erbij voegen)

hinzufügen

rente bij het kapitaal voegen

Zinsen zum Kapital schlagen

stukken bij een dossier voegen

Akten zu einem Dossier legen

hierbij voeg ik een biljet van 100 euro

ich füge [o. lege] einen Hunderteuroschein bei

zich bij iem voegen

sich jdm anschließen

3. voegen (opvullen met specie):

voegen

fugen

voegen

ausfugen

voegen

verfugen

voe·ren¹ <voerde, h. gevoerd> [vurə(n)] CZ. cz. przech.

1. voeren (vervoeren):

voeren

befördern

2. voeren (verrichten, bezigen):

voeren

führen

het bevel over een leger voeren

über ein Heer befehlen

het bevel over een leger voeren

über eine Armee befehlen

een gesprek voeren

ein Gespräch führen

oorlog voeren

Krieg führen

oppositie voeren

Opposition betreiben

de pen voeren

die Feder führen

een proces/het woord voeren

einen Prozess/das Wort führen

3. voeren (dragen, meevoeren):

voeren

führen

een titel voeren

einen Titel führen

de Britse vlag voeren

die britische Flagge führen

4. voeren:

voeren (van voering voorzien)

füttern

voeren (van remmen)

belegen

5. voeren (eten geven):

voeren

füttern

iem dronken voeren

jdn betrunken machen

vor·mend [vɔrmənt] PRZYM.

vormend

bildend

dit boek is vormend voor de geest

dieses Buch bildet den Geist

algemeen vormend onderwijs

allgemein bildende(r) Unterricht r.m.

vol·gend [vɔlɣənt] PRZYM.

1. volgend (na iets komend):

volgend

nächste(r, s)

volgend

folgende(r, s)

de volgende dag

der nächste [o. folgende] Tag

het gaat om het volgende

es handelt sich um Folgendes

daar heb ik het volgende op gevonden

dafür habe ich (die) folgende Lösung gefunden

de volgende keer/week

das nächste Mal/die nächste Woche

2. volgend (verder):

volgend

folgend

hol·lend [hɔlənt] PRZYM.

hollend

galoppierend

hollend

rapide

de zaak gaat hollend achteruit

mit dem Geschäft geht es rapide abwärts

hollende inflatie

galoppierende Inflation

val·lend [vɑlənt] PRZYM.

de vallende ster

die Sternschnuppe

de vallende ziekte

die Epilepsie

boei·end <boeiende, boeiender, boeiendst> [bujənt] PRZYM.

boeiend

fesselnd

boeiend (sterker)

packend