W Twojej przeglądarce jest wyłączona obsługa JavaScript. Jeśli obsługa JavaScript zostanie uaktywniona, będziesz miał możliwość korzystania z Trenera słownictwa PONS i innych funkcji.

niderlandzko » niemiecki

Tłumaczenia dla hasła „kenster“ w niderlandzko » niemiecki słowniku (Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

Pokaż podsumowanie wszystkich trafnych wyników

ven·ster: rzeczownik
ken·ner: rzeczownik
ket·ter: rzeczownik
mon·ster: rzeczownik
mun·ster: rzeczownik
Mun·ster
oes·ter: rzeczownik
ek·ster: rzeczownik
kos·ter: rzeczownik
ken·merk: rzeczownik
ken·nen: czasownik
ken·nel: rzeczownik
ken·baar: przymiotnik i przysłówek
ket·ters: przymiotnik i przysłówek
as·ter: rzeczownik
las·ter: rzeczownik
pos·ter
dus·ter: rzeczownik
mas·ter: rzeczownik
ras·ter: rzeczownik

Widzisz podobne wyniki: venster , koster , ekster , oester , Munster , munster , monster , ketter , kenner , kerker , zuster , gister , raster , master , duster , poster , laster , aster , ketters , kenbaar , kennel , kennen i kenmerk

ven·ster <venster|s> [vɛnstər] RZ. r.n. ook comput.

Fenster r.n.

getraliede vensters

Gitterfenster l.mn.

een venster dat op de straat uitziet

ein Fenster zur Straße (hin)

ken·ner <kenner|s> [kɛnər] RZ. r.m.

Sachverständige(r) r.m.

Kenner r.m.

ket·ter <ketter|s> [kɛtər] RZ. r.m.

Ketzer r.m.

roken als een ketter

rauchen wie ein Schlot

vloeken als een ketter

fluchen wie ein Kutscher

mon·ster <monster|s> [mɔnstər] RZ. r.n.

1. monster (proefwaar):

Muster r.n.

Probe r.ż.

monsters nemen

Proben entnehmen

koop op monster

Kauf nach Muster

monster zonder waarde

Muster ohne Wert

2. monster (angstaanjagend gedrocht):

Monster r.n.

Ungeheuer r.n.

Scheusal r.n.

3. monster (mens):

Monster r.n.

Bestie r.ż.

4. monster (in samenstelling; zeer groot, omvangrijk iets):

Monster-

Riesen-

Mammut-

mun·ster <munster|s> [mʏnstər] RZ. r.n.

Münster r.n.

Mun·ster [mʏnstər]

de vrede van Munster

der Westfälische Friede (1648)

oes·ter <oester|s> [ustər] RZ. r.ż.

Auster r.ż.

ek·ster <ekster|s> [ɛkstər] RZ. r.ż.

Elster r.ż.

kos·ter <koster|s> [kɔstər] RZ. r.m.

Küster r.m.

ken·merk <kenmerk|en> [kɛmɛrk] RZ. r.n.

1. kenmerk (kenteken, symptoom):

Kennzeichen r.n.

Merkmal r.n.

ons/uw kenmerk

unser/Ihr Zeichen r.n.

2. kenmerk (karaktertrek):

Merkmal r.n.

Eigenschaft r.ż.

erfelijke kenmerken

Erbeigenschaften l.mn.

ken·nen <kende, h. gekend> [kɛnə(n)] CZ. cz. przech.

1. kennen (bekend zijn met):

geen gevaar kennen

keine Gefahr kennen

laat je niet kennen! pot. (volhouden)

nur nicht schlappmachen!

laat je niet kennen! (royaal zijn)

lass dich nicht lumpen!

iem (beter [o. nader]) leren kennen

jdn (näher) kennen lernen

erkenne dich selbst!

iem van gezicht/van naam kennen

jdn vom Sehen/dem Namen nach kennen

iem niet willen kennen (niet groeten)

jdn (geflissentlich) übersehen

iem niet willen kennen (niet omgaan met)

jdn links liegen lassen

dat kennen wij hier niet

das gibts bei uns nicht

2. kennen (geleerd hebben):

een taal kennen

eine Sprache können

iets uit zijn hoofd kennen

etw auswendig können

3. kennen (raadplegen):

zonder hem erin te kennen

über seinen Kopf hinweg

ik ben in deze zaak niet gekend

mich hat man in dieser Sache nicht gefragt

4. kennen (herkennen):

ik kende hem aan zijn manier van lopen

ich erkannte ihn an seinem Gang

te kennen geven dat …

zu erkennen geben, dass …

een wens te kennen geven

einen Wunsch äußern

zijn mening over iets te kennen geven

sich zu etw äußern

ken·nel <kennel|s> [kɛnəl] RZ. r.m. (hondenhok met ren)

Zwinger r.m.

Hundezwinger r.m.

ken·baar [kɛmbar] PRZYM.

1. kenbaar (gekend):

iets kenbaar maken

(jdm) etw mitteilen

iets kenbaar maken

(jdn) über etw +B. in Kenntnis setzen

2. kenbaar (waarvan men kennis kan verkrijgen):

kenbare waarheden

erkennbare Wahrheiten

3. kenbaar (bekend):

een wens kenbaar maken

einen Wunsch zum Ausdruck bringen

kenbaar worden

ket·ters [kɛtərs] PRZYM.

as·ter <aster|s> [ɑstər] RZ. r.ż.

Aster r.ż.

las·ter [lɑstər] RZ. r.m. geen l.mn.

1. laster:

laster (kwaadsprekerij)

Verleumdung r.ż.

laster (kwaadsprekerij)

Lästerung r.ż.

laster (om iems aanzien te schaden)

Rufmord r.m.

2. laster jur.:

laster (onbewijsbaar)

üble Nachrede r.ż.

laster (onwaar)

Verleumdung r.ż.

pos·ter [postər]

poster [[o. pɔstər]] poster|s RZ. r.m. (affiche):

Poster r.n.

dus·ter <duster|s> [dʏstər] RZ. r.m.

Morgenrock r.m.

Morgenmantel r.m.

mas·ter <master|s> [mɑːstər] RZ. r.m.

Master r.m.

ras·ter¹ <raster|s> [rɑstər] RZ. r.m. (hekwerk)

Gitter r.n.

Przeszukaj słownik

niderlandzki

Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski