Tłumaczenia dla hasła „ooi“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

ooit [ojt] PRZYSŁ.

ooit

je(mals)

ooit

(irgend)einmal

ooit

irgendwann

ben je daar ooit geweest?

bist du jemals dort gewesen?

mooier dan ooit tevoren

schöner denn je

je zult er ooit spijt van krijgen

irgendwann [o. einst] form. wirst du es bereuen

gooi <gooi|en> [ɣoj] RZ. r.m.

1. gooi (worp):

gooi

Wurf r.m.

hij heeft een gelukkige gooi gedaan ook przen.

er hat einen guten Wurf getan/gemacht

een gooi naar iets doen przen. (iets wagen)

sein Glück versuchen

een gooi naar iets doen (iets schatten)

auf etw B. tippen

2. gooi (afstand):

gooi

Wurf r.m.

mooi² <mooie, mooier, mooist> [moj] PRZYM.

1. mooi (knap):

mooi

schön

mooi

hübsch

2. mooi (fraai om te zien):

mooi

schön

het mooi(e) is eraf

der Lack ist ab

3. mooi (fraai gekleed, verzorgd):

mooi

schön

mooi

nett

zich mooi maken

sich fein machen

4. mooi (esthetisch aangenaam):

mooi

schön

een mooi gedicht

ein schönes Gedicht

zeldzaam mooi zijn

von seltener Schönheit sein

5. mooi (uitstekend):

mooi

schön

mooi

sauber

mooie cijfers halen

gute Noten bekommen

dat komt mooi uit

das trifft sich gut

een mooi stukje werk

saubere Arbeit r.ż.

6. mooi (aangenaam, gunstig):

mooi

schön

mooie praatjes

schöne Worte l.mn.

een mooie stuiver bijverdienen

ein hübsches Sümmchen dazuverdienen

iets mooier voorstellen dan het is

Schönfärberei treiben

mooi weer spelen przen. (overdreven vriendelijk zijn)

(jdm) schöntun

7. mooi (leuk):

mooi

schön

mooi

hübsch

het is mooi (geweest) zo!

jetzt reichts aber!

8. mooi iron. (onaangenaam, slecht):

mooi

schön

mooi

hübsch

jij bent me ook een mooie! iron.

du bist (mir) aber einer!

een mooie manier (van doen) is dat!

schöne Manieren sind das!

wel nu nog mooier!

das wäre ja noch schöner!

dooi [doj] RZ. r.m. geen l.mn. ook przen.

dooi

Tauwetter r.n.

fooi <fooi|en> [foj] RZ. r.ż.

fooi

Trinkgeld r.n.

iem een fooi toestoppen

jdm ein Trinkgeld zustecken

hooi [hoj] RZ. r.n. geen l.mn.

hooi

Heu r.n.

het hooi binnenhalen

das Heu einfahren

te veel hooi op zijn vork nemen przen.

sich C. zu viel aufbürden form.

een vracht hooi

ein Fuder Heu

te hooi en te gras (ongeregeld)

von Zeit zu Zeit

te hooi en te gras (slordig)

wie Kraut und Rüben

te hooi en te gras (haastig)

wahllos

kooi <kooi|en> [koj] RZ. r.ż.

1. kooi:

kooi (dierenverblijf met tralies)

Käfig r.m.

kooi (voor honden)

Zwinger r.m.

kooi (voor vogels ook)

Bauer r.n.

2. kooi:

kooi (stal)

Stall r.m.

kooi (omheining voor bijv. schapen)

Pferch r.m.

3. kooi:

kooi (slaapplaats op een schip)

Koje r.ż.

kooi (in vrachtwagen)

Schlafkabine r.ż.

4. kooi (van lift):

kooi

Kabine r.ż.

looi [loj] RZ. r.ż. geen l.mn.

looi

Lohe r.ż.

looi

Gerberlohe r.ż.

tooi [toj] RZ. r.m. geen l.mn.

tooi

Schmuck r.m.

tooi

Putz r.m.

zooi <zooi|en> [zoj] RZ. r.ż.

1. zooi:

zooi (grote hoeveelheid)

Masse r.ż.

zooi (personen)

Meute r.ż. pot.

2. zooi:

zooi (rommel: spullen)

Krempel r.m. pej.

zooi (rommel: toestand)

Schlamperei r.ż. pej.