niderlandzko » niemiecki

dienst <dienst|en> [dinst] RZ. r.m.

3. dienst (het verrichten van werkzaamheden):

Dienst r.m.

4. dienst (werkzaamheden voor, door een openbare instelling):

Dienst r.m.

5. dienst (openbare instelling):

Amt r.n.
Behörde r.ż.

gods·dienst <godsdienst|en> [ɣɔtsdinst] RZ. r.m.

2. godsdienst (het dienen van een god):

pers·dienst <persdienst|en> [pɛrzdinst] RZ. r.m.

dag·dienst <dagdienst|en> [dɑɣdinst] RZ. r.m.

1. dagdienst (een dag durende dienst):

ere·dienst <eredienst|en> [erədinst] RZ. r.m.

1. eredienst (kerkdienst):

2. eredienst przen.:

Kult r.m.

rijks·dienst <rijksdienst|en> [rɛiksdinst] RZ. r.m.

1. rijksdienst (dienst bij het Rijk):

2. rijksdienst (door het Rijk verzorgde dienst):

ge·wenst [ɣəwɛnst] PRZYM.

2. gewenst (waarnaar verlangd wordt, is):

minst1 [mɪnst] PRZYSŁ. (in de geringste mate)


Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski