niderlandzko » niemiecki

van·daan [vɑndan] PRZYSŁ.

1. vandaan (weg van):

weg

4. vandaan (verwijderd):

weg

aan·ha·len1 <haalde aan, h. aangehaald> [anhalə(n)] CZ. cz. przech.

3. aanhalen (liefkozen):

ver·dwa·len <verdwaalde, i. verdwaald> [vərdwalə(n)] CZ. cz. nieprzech.

zand·stra·len <zandstraalde, h. gezandstraald> [zɑntstralə(n)] CZ. cz. przech.

van·daar [vɑndar] PRZYSŁ.

1. vandaar (plaats):

von da [o. dort] (aus)
von da [o. dort] (her)

2. vandaar (oorzaak):

o vandaar!

ver·ha·len2 <verhaalde, h. verhaald> [vərhalə(n)] CZ. cz. nieprzech.

ver·ta·len <vertaalde, h. vertaald> [vərtalə(n)] CZ. cz. przech.

1. vertalen (in een andere taal overbrengen):

van·da·lis·me [vɑndalɪsmə] RZ. r.n. geen l.mn.

fijn·ma·len <maalde fijn, h. fijngemalen> [fɛimalə(n)] CZ. cz. przech.

open·ha·len <haalde open, h. opengehaald> [opə(n)halə(n)] CZ. cz. przech.

over·ha·len <haalde over, h. overgehaald> [ovərhalə(n)] CZ. cz. przech.

4. overhalen scheik.:

5. overhalen (overtrekken):


Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski