Tłumaczenia dla hasła „loser“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

lo·ser <loser|s> [luːzər] RZ. r.m.

loser

Loser r.m.

loser

ewige(r) Verlierer r.m.

los¹ <los|sen> [lɔs] RZ. r.m.

los

Luchs r.m.

los² <losse, losser, lost> [lɔs] PRZYM.

1. los (niet stevig vastzittend):

los

locker

op losse gronden

ohne triftige Gründe

een losse knoop

ein loser Knopf

een losse knoop (lus)

ein loser Knoten

een losse spijker

ein lockerer Nagel

stelen wat los en vast zit

stehlen, was nicht niet- und nagelfest ist

2. los (niet bevestigd, gebonden):

los

lose

los

offen

haar losse haren

ihr offenes Haar

ze liepen los naast elkaar

sie gingen nebeneinander her

hij schold op alles wat los en vast zat

er schimpfte auf alles und jedes

een losse voering

ein loses Futter

3. los:

los (afzonderlijk)

einzeln

los (onverpakt)

offen

de losse nummers (van een tijdschrift)

die Einzelhefte

de losse nummers (van een tijdschrift)

die Einzelnummern

thee wordt bijna niet meer los verkocht

Tee wird kaum noch lose verkauft

ook los verkrijgbaar

auch einzeln [o. unverpackt] erhältlich

4. los:

los (niet strak gespannen)

lose

los (niet strak gespannen)

locker

los (relatie, kleding)

lose

een losse tong hebben przen.

ein lockeres [o. loses] Mundwerk haben

vingeroefeningen om de vingers los te maken

Fingerübungen zum Lockern der Finger

5. los (niet dicht, compact):

los

locker

los

lose

6. los:

de losse patronen

die Platzpatronen

het hangt als los zand aan elkaar (onsamenhangend)

es hat keinen [o. wenig] Zusammenhalt

7. los:

losse aantekeningen (op zichzelf staand)

flüchtige Notizen l.mn.

8. los (niet stijf, sierlijk):

los

locker

los

ungezwungen

een losse houding

eine lockere Haltung

los van

abgesehen von

los van

unabhängig davon, dass

dat is niet los te denken van

das ist nicht von … zu trennen

dat is niet los te denken van

das ist unlösbar verbunden mit

los³ [lɔs] PRZYSŁ.

erop los

drauflos

er op los brullen

in der Gegend herumbrüllen

ze leven er maar op los

sie leben in den Tag hinein

er op los liegen

das Blaue vom Himmel herunterlügen

er op los slaan

drauflosschlagen

er op los slaan

losdreschen

Tłumaczenia dla hasła „loser“ w niemiecko » niderlandzki słowniku

(Przełącz na niderlandzko » niemiecki)

ˈlo·se [ˈloːzə] PRZYM. a. przen.

lose

los

lose

losjes

lose Reden führen

los van tong zijn

lose Reden führen

erop los kletsen

los¹ [loːs] PRZYM.

1. los (abgelöst):

los

los

los

onvast

2. los (ohne: verlustig):

los

kwijt

sie ist ihr Geld los

zij is haar geld kwijt

3. los (ohne: abgewimmelt):

los

kwijt

jdn/etw los sein

van iem/iets af zijn

jdn/etw los sein

iem/iets kwijt zijn

4. los (es passiert etw):

los

gaande

los

aan de hand

hier ist etw los

er is iets aan de hand [o. gaande]

da ist der Teufel los pot.

het gaat er ruig aan toe

da ist der Teufel los pot.

daar is de beer los

was ist heute mit dir los?

wat scheelt (er) jou vandaag?

was ist heute mit dir los?

wat heb jij vandaag?

los² [loːs] PRZYSŁ.

1. los (als Zuruf):

los

vooruit

los

snel

Achtung, fertig, los!

één, twee, drie, af!

2. los pot. (auf dem Weg):

los

weg

los

op pad

er ist los, um dich zu holen

hij is weg(gegaan) om je te halen

Los <Loses, Lose> [loːs] RZ. r.n.

1. Los (Lotterielos etc.):

Los

lot r.n.

Los

loterijbriefje r.n.

das große Los

de hoofdprijs

mit jdm/etw das große Los ziehen przen.

met iem/iets een lot uit de loterij hebben

mit jdm/etw das große Los ziehen przen.

geluk hebben met iem/iets

2. Los podn. (Schicksal):

Los

lot r.n.

Los

noodlot r.n.

3. Los GOSP. (Parzelle):

Los

kaveling

Przykładowe zdania ze słowem loser

ein loser Streich

een lelijke poets