Tłumaczenia dla hasła „ächzt“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

acht¹ <acht|en> [ɑxt] RZ. r.ż.

1. acht (getal):

acht

Acht r.ż.

een acht maken (op het ijs)

eine Acht (auf dem Eis) laufen

2. acht (roeiploeg):

acht

Achtermannschaft r.ż.

acht

Achter r.m.

3. acht (zorg, aandacht):

acht

Acht r.ż.

geef(t) acht!

stillgestanden!

acht geven [o. slaan ] op

achten auf +B.

in acht nemen (zich houden aan)

einhalten

in acht nemen (voorzichtigheid, zorgvuldigheid)

walten lassen

in acht nemen (gezondheid)

in Acht nehmen

zich in acht nemen voor iem

sich vor jdm in Acht nehmen

geen acht op iets slaan

etw außer Acht lassen

4. acht (cijfer, als maatstaf voor prestaties):

acht

≈ Zwei r.ż.

een acht voor Duits hebben

in Deutsch eine Zwei haben

ach [ɑx] WK

ach

ach

ach en wee roepen

Ach und Weh schreien

act [ɛkt]

act [[o. ɑkt]] act|s RZ. r.m.:

act

Nummer r.ż.

special act

Sondernummer r.ż.

acuut¹ <acute, acuter, acuutst> [ɑkyt] PRZYM. (dringend)

acuut

akut

geen acuut gevaar

keine akute Gefahr

acht·ste¹ [ɑxtstə] PRZYM.

achtste

achtel

een achtste muz.

eine Achtelnote

de achtste liter

der Achtelliter

de achtste liter

das Achtel

acht·tal <achttal|len> [ɑxtɑl] RZ. r.n.

achttal

Acht r.ż.

een achttal dagen

etwa acht Tage

ach·ten <achtte, h. geacht> [ɑxtə(n)] CZ. cz. przech.

1. achten (letten op):

achten

beachten

achten

achten auf +B.

op iets achten

auf etw achten

2. achten:

achten (menen: houden voor)

halten für

achten (menen: aannemen)

annehmen

achten (menen: aannemen)

voraussetzen

achten (iets in passieve zinnen)

gelten

zijn schuld werd bewezen geacht

seine Schuld galt als erwiesen

zich gelukkig achten

sich glücklich schätzen

men wordt geacht de wet te kennen

Unkenntnis schützt vor Strafe nicht

men wordt geacht op tijd te komen

es wird erwartet, dass man rechtzeitig kommt

zonder tegenbericht achten wij de koop ontbonden

ohne Nachricht Ihrerseits betrachten wir den Kauf als nicht getätigt

iets zijn plicht achten

etw für seine Pflicht halten

ik acht hem schuldig

ich halte ihn für schuldig

men wordt geacht dit te weten

es wird angenommen, dass man das weiß

ik acht hem een goed leraar

ich halte ihn für einen guten Lehrer

iem tot alles in staat achten

jdm alles zutrauen

ik acht mij niet in staat u te helpen

ich sehe mich nicht in der Lage, Ihnen zu helfen

3. achten:

achten (hoogschatten)

achten

achten (hoogschatten)

schätzen

achten (in beleefdheidsfrases)

verehren

ach·ter¹ [ɑxtər] PRZYSŁ.

1. achter (aan de achterkant):

achter

hinten

hij is achter

er ist hinten

daar zit iets achter przen.

da steckt etwas dahinter

2. achter (tijd):

achter

nach

3. achter (in achterstand):

achter

zurück

achter

im Rückstand

achter zijn

zurück sein

hij is achter in de dertig

er ist Ende dreißig

van achter naar voren lezen

rückwärts lesen

ac·cent <accent|en> [ɑksɛnt] RZ. r.n.

accent

Akzent r.m.

het accent van het beleid przen.

der Schwerpunkt der Politik

sterk het accent op iets leggen przen.

einen starken Akzent auf etw B. legen

Frans met een Spaans accent

Französisch mit spanischem Akzent

het accent verleggen przen.

den Schwerpunkt verlagern

een woord met wisselend accent

ein Wort mit schwankender Betonung