W Twojej przeglądarce jest wyłączona obsługa JavaScript. Jeśli obsługa JavaScript zostanie uaktywniona, będziesz miał możliwość korzystania z Trenera słownictwa PONS i innych funkcji.

niemiecko » niderlandzki

Tłumaczenia dla hasła „kleder“ w niemiecko » niderlandzki słowniku

(Przełącz na niderlandzko » niemiecki)

Pokaż podsumowanie wszystkich trafnych wyników

ˈklei·den: czasownik przechodni
ˈFlie·der: rzeczownik
ˈKle·ber: rzeczownik
ˈLe·der: rzeczownik
ˈkle·ben: czasownik nieprzechodni
ˈFe·der: rzeczownik
ˈwe·der: spójnik
ˈZe·der: rzeczownik
ˈbie·der: przymiotnik i przysłówek
ˈMie·der: rzeczownik
ˈnie·der: przymiotnik i przysłówek
ˈwie·der: przysłówek
ˈRee·der: rzeczownik
ˈle·dern: przymiotnik i przysłówek
ˈKlei·ber: rzeczownik
ˈklem·men: czasownik nieprzechodni

Widzisz podobne wyniki: Flieder , kleiden , ledern , Reeder , wieder , nieder , Mieder , bieder , Zeder , weder , Feder , kleben , Leder , Kleber , klemmen i Kleiber

ˈklei·den¹ [ˈkl͜aidn̩] CZ. cz. przech.

1. kleiden (den modischen Stil treffen):

van kleding voorzien

der Hut kleidet dich gut podn. (jdm stehen)

de hoed kleedt [o. staat] je goed

2. kleiden podn. przen. (in Worte bringen):

(in woorden) uitdrukken

seine Gefühle in Worte kleiden

zijn gevoelens onder woorden brengen

ˈFlie·der <Flieders, Flieder> [ˈfliːdɐ] RZ. r.m. meist l.poj.

sering(enstruik)

ˈKle·ber <Klebers, Kleber> [ˈkleːbɐ] RZ. r.m.

1. Kleber pot. (Klebstoff):

lijm

2. Kleber (Klebereiweiß):

ˈLe·der <Leders, Leder> [ˈleːdɐ] RZ. r.n.

1. Leder (gegerbte Tierhaut):

leer r.n.

2. Leder (Fensterleder):

zeemleer r.n.

3. Leder SPORT (Fussball):

leer r.n.

das runde Leder

das runde Leder

de bal

jdm ans Leder gehen [o. wollen]

iem te lijf gaan

jdm das Leder gerben [o. versohlen ]

iem ervanlangs geven

jdm das Leder gerben [o. versohlen ]

vom Leder ziehen

van leer trekken

ˈkle·ben¹ [ˈkleːbn̩] CZ. cz. nieprzech.

1. kleben:

kleben (durch Kleben befestigen)

kleben (mit Klebstoff reparieren)

kleben (mit Klebstoff reparieren)

am Text kleben bleiben przen.

zich niet van de tekst kunnen losmaken

jd bleibt kleben pot. SZK.

iem blijft zitten

jd bleibt kleben pot. SZK.

iem blijft plakken/lang

2. kleben przen.:

kleben (festhalten)

kleben (festhaften)

blijven plakken

am Alten kleben

aan het oude [o. de traditie] gehecht zijn

3. kleben pot.:

rentezegels plakken

ˈFe·der <Feder, Federn> [ˈfeːdɐ] RZ. r.ż.

1. Feder (Teil des Gefieders):

veer

pen

pluim

sich mit fremden Federn schmücken przen.

met andermans veren pronken

Federn lassen (müssen) pot.

veren (moeten) laten belg.

Federn lassen (müssen) pot.

van zijn pluimen (moeten) laten

2. Feder (Schreibfeder):

pen

viele Romane sind aus seiner Feder geflossen

vele romans zijn uit zijn pen gevloeid

viele Romane stammen aus [o. von ] seiner Feder

vele romans zijn uit zijn pen gevloeid

eine gewandte [o. scharfe] [o. spitze] Feder führen [o. schreiben ]

een welversneden [o. scherpe] pen hebben

zur Feder greifen pot.

naar de pen grijpen

3. Feder pot. (Bett) l.mn.:

veren

bed r.n.

aus den Federn müssen

uit de veren moeten

4. Feder TECHNOL. (elastisches Metallteil):

veer

5. Feder (Handwerk):

veer

ˈwe·der [ˈveːdɐ] SPÓJ.

noch

weder … noch

noch … noch

weder aus noch ein wissen

geen raad meer weten

ˈZe·der <Zeder, Zedern> [ˈ͜tseːdɐ] RZ. r.ż. BOT.

Zeder (Zedernholz)

ceder

ˈbie·der [ˈbiːdɐ] PRZYM.

1. bieder pej. (spießig):

kleinburgerlijk

2. bieder pej. (naiv):

3. bieder veraltet (brav):

braaf

ˈMie·der <Mieders, Mieder> [ˈmiːdɐ] RZ. r.n.

1. Mieder (eines Trachtenkleides):

korset r.n.

2. Mieder (Korsage):

ˈnie·der¹ [ˈniːdɐ] PRZYM.

1. nieder (in Bezug auf Rang, Stand, Herkunft, Entwicklung):

laag

lager

2. nieder (in Bezug auf Denken und Handeln):

laag

3. nieder spec.:

lager

minder ontwikkeld

die niederen Tiere

de lagere dieren

ˈwie·der [ˈviːdɐ] PRZYSŁ.

weer

etw wieder aufbauen

ein Stück wieder aufführen TEATR

een stuk opnieuw uitvoeren

etw wieder aufnehmen

etw wieder aufnehmen

iets weer opnemen

etw wieder aufnehmen

opnieuw met iets beginnen

jdn/etw wieder entdecken

iem/iets herontdekken/opnieuw ontdekken

jdn/etw wieder erkennen

iem/iets herkennen

etw wieder eröffnen

sich wieder finden

sich wieder finden

aangetroffen worden

sich wieder finden

zichzelf terugvinden

etw wieder finden

iets terugvinden [o. weervinden]

etw wieder finden

iets opnieuw aantreffen

wieder geboren

herboren ook fig.

etw wieder gutmachen

etw wieder gutmachen

iets herstellen

etw wieder gutmachen

wie heißt sie wieder? pot.

hoe heet zij ook alweer?

jdn wieder impfen

iem revaccineren

jdn/etw wieder sehen

iem/iets terugzien [o. weerzien]

etw wieder tun

iets opnieuw [o. weer] [o. nog eens] doen

hin und wieder

wieder und wieder

wieder und wieder

Länder/sich wieder vereinigen

landen/zich herenigen

sich wieder verheiraten

sich wieder verheiraten

opnieuw trouwen

etw wieder verwenden [o. verwerten ]

iets hergebruiken

etw wieder verwenden [o. verwerten ]

iets opnieuw gebruiken

etw wieder verwenden [o. verwerten ]

etw wieder verwenden [o. verwerten ]

iets recupereren

jdn wieder wählen

ˈRee·der(in) <Reeders, Reeder> [-dɐ] RZ. r.m.(r.ż.)

reder(vrouwelijke reder) r.m. (r.ż.)

ˈle·dern¹ [ˈleːdɐn] PRZYM.

1. ledern (aus Leder gefertigt):

leren

2. ledern przen. (zäh):

droog

saai

ˈKlei·ber <Kleibers, Kleiber> [ˈkl͜aibɐ] RZ. r.m.

Kleiber BIOL., ZOOL.

ˈklem·men¹ [ˈklɛmən] CZ. cz. nieprzech. (angeheftet sein)

wo klemmt es denn? przen.

waar wringt de schoen?

Przeszukaj słownik

niemiecki

Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski