niderlandzko » niemiecki

ge·schre·den CZ.

geschreden volt. deelw. van schrijden

Zobacz też schrijden

schrij·den <schreed, i. geschreden> [sxrɛidə(n)] CZ. cz. nieprzech.

ge·schre·ven CZ.

geschreven volt. deelw. van schrijven², schrijven³

Zobacz też schrijven , schrijven , schrijven

schrij·ven3 <schreef, h. geschreven> [sxrɛivə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. schrijven (geschikt zijn om mee te schrijven):

ge·schei·den [ɣəsxɛidə(n)] PRZYM.

2. gescheiden (niet meer gehuwd):

ge·schreeuw [ɣəsxrew] RZ. r.n. geen l.mn.

ge·schrift <geschrift|en> [ɣəsxrɪft] RZ. r.n.

ge·schrijf [ɣəsxrɛɪf] RZ. r.n. geen l.mn. ook pej.

Schreiberei r.ż. pej.
Geschreibe r.n. pej.

ge·schrok·ken CZ.

geschrokken volt. deelw. van schrikken¹, schrikken², schrikken³

Zobacz też schrikken , schrikken , schrikken

schrik·ken2 <schrikte, i. geschrikt> [sxrɪkə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. schrikken (met een schok van zijn plaats gaan):

2. schrikken (plotseling afgekoeld worden):

schrik·ken1 <schrikte, h. geschrikt> [sxrɪkə(n)] CZ. cz. przech.

1. schrikken (plotseling afkoelen):

2. schrikken (plotseling in kokend water brengen):

ge·sche·nen CZ.

geschenen volt. deelw. van schijnen

Zobacz też schijnen

schij·nen <scheen, h. geschenen> [sxɛinə(n)] CZ. cz. nieprzech.

2. schijnen przen. (stralen):

ge·schet·ter [ɣəsxɛtər] RZ. r.n. geen l.mn.

1. geschetter (geluid):

Geschmetter(e) r.n.
Schmettern r.n.

2. geschetter (gesnoef):

Angeberei r.ż.

ge·schar·rel [ɣəsxɑrəl] RZ. r.n. geen l.mn.

ge·schie·den <geschiedde, i. geschied> [ɣəsxidə(n)] CZ. cz. nieprzech.


Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski