niderlandzko » niemiecki

ka·ra·te [karatə]

karate [[o. kɑrate]] RZ. r.n. geen l.mn.:

Karate r.n.

vorst1 [vɔrst] RZ. r.m. geen l.mn. (het vriezen, vriezend weer)

der·ma·te [dɛrmatə] PRZYSŁ.

voor·al [vorɑl] PRZYSŁ.

2. vooral (in hoofdzaak):

voor·dat [vordɑt] SPÓJ.

voort1 [vort] PRZYSŁ.

vo·re RZ. r.ż.

vore → voor

Zobacz też voor , voor , voor , voor , voor

voor5 [vor] SPÓJ.

voor4 [vor] PRZYIM.

3. voor (vroeger dan):

vor +C.

5. voor (ten aanzien van):

vor +C.
um +B.

9. voor (in de plaats van):

voor2 <voor|s> [vor] RZ. r.n. (wat ten gunste van iets pleit)

voor1 <voren> [vor] RZ. r.ż. (ploegsnede)


Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski