Tłumaczenia dla hasła „ambten“ w niemiecko » niderlandzki słowniku

(Przełącz na niderlandzko » niemiecki)

ˈamen [ˈaːmɛn, ˈaːmən] PRZYSŁ.

amen

amen

amen

het zij zo

ˈsam·ten [ˈzamtn̩] PRZYM.

samten

fluwelen

samten

fluwelig

samten

fluweelachtig

ˈach·ten² [ˈaxtn̩] CZ. cz. przech.

achten (respektieren)

achten

achten (respektieren)

achting betonen

achten (schätzen)

waarderen

achten (schätzen)

eerbiedigen

das Alter/das Gesetz achten

de ouderdom/de wet eerbiedigen [o. respecteren]

ˈab·tö·ten CZ. cz. przech. (zum Erlöschen, zum Absterben bringen)

abtöten

doden

ˈAmen <Amens, Amen> [ˈaːmɛn, ˈaːmen] RZ. r.n.

Amen

amen r.n.

sein Amen (zu etw) geben

zijn fiat [o. goedkeuring] (aan iets) geven

so sicher wie das Amen in der Kirche sein pot.

zo zeker zijn als tweemaal twee vier is

ˈtes·ten [ˈtɛstn̩] CZ. cz. przech.

testen

testen

testen

toetsen

ˈtex·ten [ˈtɛkstn̩] CZ. cz. nieprzech.

texten

reclameteksten schrijven

ˈhü·ten¹ [ˈhyːtn̩] CZ. cz. przech.

1. hüten (sich in Acht nehmen):

hüten

hoeden

2. hüten (beaufsichtigen):

hüten

oppassen

hüten

zorgen voor

hüten

bewaren

das Bett hüten

(ziek) in bed blijven

das Haus hüten

(ziek) thuis blijven

seine (lose) Zunge hüten

zijn tong in toom [o. bedwang] houden

seine (lose) Zunge hüten

op zijn woorden passen

ˈlo·ten [ˈloːtn̩] CZ. cz. przech.

loten

loden

ˈlö·ten [ˈløːtn̩] CZ. cz. przech.

löten

solderen

ˈbe·ten [ˈbeːtn̩] CZ. cz. nieprzech.

beten

bidden

Not lehrt beten przysł.

nood leert bidden

ˈDa·ten [ˈdaːtn̩] RZ. l.mn.

Daten

gegevens

Daten

data

Daten

feiten

Daten

informatie

einen Computer mit Daten füttern pot.

een computer (met gegevens) voeren

einen Computer mit Daten füttern pot.

aan een computer gegevens [o. informatie] toevoeren

ˈjä·ten [ˈjɛːtn̩] CZ. cz. przech.

jäten

wieden

ˈor·ten [ˈɔrtn̩] CZ. cz. przech. (sehen, ausfindig machen, ausmachen)

orten

peilen

orten

plaats [o. positie] bepalen

ˈOs·ten <Ostens> [ˈɔstn̩, ˈoːstn̩] RZ. r.m. kein l.mn.

1. Osten (Himmelsrichtung):

Osten

oost(en) r.n.

2. Osten (östliche Gegend):

Osten

Oosten

der Ferne Osten

het Verre Oosten

der Nahe Osten

het Nabije Oosten

3. Osten pot. (die frühere DDR):

Osten

de voormalige DDR

4. Osten pot. (die früheren Ostblockstaaten):

Osten

de voormalige Oostbloklanden

ˈou·ten¹ [ˈ͜autn̩] CZ. cz. przech. pot. (z. B. bekannt machen von Homosexualität)

outen

kenbaar [o. bekend] [o. openbaar] maken

outen

in het openbaar bekendmaken

ˈra·ten <rät, riet, geraten> [ˈraːtn̩] CZ. cz. przech.

1. raten (als Ratschlag geben):

raten

(aan)raden

raten

raad geven

raten

adviseren

lass dir das geraten sein! pot.

dat is je geraden!

sich nicht mehr zu raten wissen

zich geen raad meer weten

wozu rätst du mir?

wat raad je mij aan?

2. raten (erraten, mutmaßen):

raten

raden

raten

gissen [o. raden] naar

hin und her raten

allerlei gissingen maken

ˈrö·ten¹ [ˈrøːtn̩] CZ. cz. przech.

röten

rood maken

röten

kleuren

ˈtö·ten [ˈtøːtn̩] CZ. cz. przech.

töten

doden

töten

doodmaken

töten

afmaken

eine Flasche töten przen.

een fles soldaat maken

ˈtu·ten [ˈtuːtn̩] CZ. cz. nieprzech.

tuten

toeten

tuten

toeteren

tuten

blazen

tuten

tuten

von Tuten und Blasen keine Ahnung haben pot. przen.

van toeten noch blazen weten