W Twojej przeglądarce jest wyłączona obsługa JavaScript. Jeśli obsługa JavaScript zostanie uaktywniona, będziesz miał możliwość korzystania z Trenera słownictwa PONS i innych funkcji.

niemiecko » niderlandzki

Tłumaczenia dla hasła „geschrapt“ w niemiecko » niderlandzki słowniku

(Przełącz na niderlandzko » niemiecki)

Pokaż podsumowanie wszystkich trafnych wyników

ge·ˈschraubt: przymiotnik i przysłówek
ge·ˈscheit: przymiotnik i przysłówek
ge·ˈschafft: przymiotnik i przysłówek
ge·ˈscheckt: przymiotnik i przysłówek
ge·ˈschieht: czasownik
ge·schrit·ten: czasownik
Ge·ˈschrei: rzeczownik
Ge·ˈschäft: rzeczownik
Ge·ˈschöpf: rzeczownik
ge·ˈsche·hen: czasownik nieprzechodni
ge·ˈschrie·ben: czasownik

Widzisz podobne wyniki: geschraubt , geschieht , gescheckt , geschafft , gescheit , geschritten , geschehen , Geschöpf , Geschäft , Geschrei i geschrieben

ge·ˈschraubt [gəˈʃr͜aupt] PRZYM. pot. pej.

ge·ˈscheit [gəˈʃ͜ait] PRZYM.

knap

aus etw nicht gescheit werden

uit iets niet wijs worden

nicht ganz [o. recht ] gescheit sein

niet goed wijs zijn

dabei kommt doch nichts Gescheites heraus

daar komt toch niets zinnigs uit

ge·ˈschafft [gəˈʃaft] PRZYM.

bekaf

ge·ˈscheckt [gəˈʃɛkt] PRZYM.

bont

ge·ˈschieht CZ.

geschieht 3. pers l.poj. präs von geschehen

Zobacz też geschehen

ge·ˈsche·hen <geschieht, geschah, geschehen> [gəˈʃeːən] CZ. cz. nieprzech.

1. geschehen (stattfinden):

gern geschehen!

das Geschehene geschehen sein lassen

het verleden laten rusten

es war um ihn geschehen

het was met hem gedaan [o. afgelopen]

es war um ihn geschehen

hij had het erg [o. lelijk] te pakken

2. geschehen (widerfahren):

aangedaan worden

es geschieht dir nichts (Böses)

er zal jou niets gebeuren

ihm geschieht (ganz) recht

hij heeft [o. krijgt] zijn verdiende loon

ihm ist (ein) Unrecht geschehen

hem is onrecht (aan)gedaan

er wusste nicht, wie ihm geschah

hij wist niet wat (er) hem overkwam [o. hoe hij het had]

geschehen ist geschehen przysł.

gedane zaken nemen geen keer

ge·schrit·ten [gəˈʃrɪtn̩] CZ.

geschritten im. cz. przeszł. von schreiten

Zobacz też schreiten

ˈschrei·ten <schritt, geschritten> [ˈʃr͜aitn̩] CZ. cz. nieprzech.

1. schreiten podn. (gehen):

(waardig) lopen

2. schreiten przen. (in Angriff nehmen):

zur Tat schreiten

tot daden [o. actie] overgaan

zur Tat schreiten

aan de slag gaan

zur Tat schreiten

de daad bij het woord voegen

Ge·ˈschrei <Geschreis> [gəˈʃr͜ai ] RZ. r.n. kein l.mn.

1. Geschrei (Schreien):

geschreeuw r.n.

geroep r.n.

2. Geschrei pot. (Lamentieren):

gepiep r.n.

mach doch kein solches Geschrei deswegen!

zit daar toch niet zo over te jeremiëren [o. piepen] !

viel Geschrei um etw machen

veel kouwe drukte over iets maken

Ge·ˈschäft <Geschäft(e)s, Geschäfte> [gəˈʃɛft] RZ. r.n.

1. Geschäft reg.:

Geschäft (Laden)

zaak

Geschäft (Laden)

Geschäft (Laden)

kantoor r.n.

Geschäft (Firma)

bedrijf r.n.

ein Geschäft betreiben

een zaak drijven [o. hebben]

ins Geschäft gehen

naar de zaak gaan

ins Geschäft gehen

naar kantoor gaan

2. Geschäft:

Geschäft (dauerhaftes Geschäft)

zaken

Geschäft (Gewerbe, Handel)

Geschäft (Gewerbe, Handel)

Geschäfte betreiben [o. machen ]

noch immer im Geschäft sein przen.

nog steeds [o. altijd] in de running zijn [o. meedraaien]

in Geschäften reisen

voor zaken reizen [o. op reis zijn]

mit jdm ins Geschäft kommen

met iem tot zaken komen

mit jdm ins Geschäft kommen

met iem zaken doen

das Geschäft mit der Angst przen.

het bespelen [o. uitbuiten] van de angst

jdm das Geschäft verderben

iems handel ruïneren

jdm das Geschäft verderben

iems zaken bederven

jdm das Geschäft verderben przen.

iem dwarszitten

jdm das Geschäft verderben przen.

roet in iems eten gooien

3. Geschäft (eine einmalige Transaktion):

zaak

deal

aus einem Geschäft aussteigen pot. przen.

niet meer meedoen

aus einem Geschäft aussteigen pot. przen.

iets laten schieten

aus etw ein Geschäft machen

uit iets munt slaan

in ein Geschäft einsteigen pot. przen.

4. Geschäft (Angelegenheit):

taak

zaak

werk r.n.

sein Geschäft verstehen

zijn vak verstaan

5. Geschäft pot. (Besorgung):

sein großes/kleines Geschäft machen [o. erledigen] [o. verrichten]

een grote/kleine boodschap doen

Geschäft ist Geschäft przysł.

zaken zijn zaken

Ge·ˈschöpf <Geschöpf(e)s, Geschöpfe> [gəˈʃœpf] RZ. r.n.

1. Geschöpf (Lebewesen):

schepsel r.n.

wezen r.n.

Geschöpf pej. a.

creatuur r.n.

ein reizendes [o. süßes ] Geschöpf

een leuk kind [o. meisje]

2. Geschöpf LIT. (Fantasiefigur):

figuur r.ż. of r.n.

ge·ˈsche·hen <geschieht, geschah, geschehen> [gəˈʃeːən] CZ. cz. nieprzech.

1. geschehen (stattfinden):

gern geschehen!

das Geschehene geschehen sein lassen

het verleden laten rusten

es war um ihn geschehen

het was met hem gedaan [o. afgelopen]

es war um ihn geschehen

hij had het erg [o. lelijk] te pakken

2. geschehen (widerfahren):

aangedaan worden

es geschieht dir nichts (Böses)

er zal jou niets gebeuren

ihm geschieht (ganz) recht

hij heeft [o. krijgt] zijn verdiende loon

ihm ist (ein) Unrecht geschehen

hem is onrecht (aan)gedaan

er wusste nicht, wie ihm geschah

hij wist niet wat (er) hem overkwam [o. hoe hij het had]

geschehen ist geschehen przysł.

gedane zaken nemen geen keer

ge·ˈschrie·ben [gəˈʃriːbn] CZ.

geschrieben im. cz. przeszł. von schreiben¹, schreiben², schreiben³

Zobacz też schreiben , schreiben , schreiben

ˈschrei·ben³ <schrieb, geschrieben> [ˈʃr͜aibn̩] CZ. cz. zwr.

1. schreiben (unpersönlich):

es schreibt sich gut mit der Feder

de pen schrijft goed

2. schreiben pot. (geschrieben werden):

geschreven worden

ˈschrei·ben² <schrieb, geschrieben> [ˈʃr͜aibn̩] CZ. cz. nieprzech. (verfassen)

an einer Autobiografie schreiben

een autobiografie schrijven

gedrängt schreiben

dicht op elkaar schrijven

ˈschrei·ben¹ <schrieb, geschrieben> [ˈʃr͜aibn̩] CZ. cz. przech.

etw an die Tafel schreiben

iets op het bord schrijven

es steht ihm auf der Stirn geschrieben

het staat hem op zijn voorhoofd geschreven

Schreibmaschine schreiben

Schreibmaschine schreiben

typen

wir schreiben uns schon seit Jahren

wij corresponderen al jarenlang (met elkaar)

sage und schreibe

zegge en schrijve

den Wievielten schreiben wir heute?

de hoeveelste is het vandaag?

Przeszukaj słownik

niemiecki

Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski