W Twojej przeglądarce jest wyłączona obsługa JavaScript. Jeśli obsługa JavaScript zostanie uaktywniona, będziesz miał możliwość korzystania z Trenera słownictwa PONS i innych funkcji.

niemiecko » niderlandzki

Tłumaczenia dla hasła „prollen“ w niemiecko » niderlandzki słowniku (Przełącz na niderlandzko » niemiecki)

Pokaż podsumowanie wszystkich trafnych wyników

ˈrol·len: czasownik zwrotny
ˈpral·len: czasownik nieprzechodni
ˈprel·len: czasownik nieprzechodni
ˈgrol·len: czasownik nieprzechodni
ˈtrol·len: czasownik zwrotny
proll
ˈpro·ben: czasownik nieprzechodni
ˈprot·zen: czasownik nieprzechodni
ˈpros·ten: czasownik nieprzechodni
ˈprah·len: czasownik nieprzechodni
ˈsol·len: czasownik
ˈPol·len: rzeczownik
ˈtol·len: czasownik nieprzechodni
ˈwol·len: przymiotnik i przysłówek
ˈzol·len: czasownik przechodni
Proll: rzeczownik
Pro·ˈlet: rzeczownik
Pro·ˈblem: rzeczownik

Widzisz podobne wyniki: trollen , grollen , prellen , prallen , rollen , zollen , wollen , tollen , Pollen , sollen , prahlen , prosten , protzen , proben , prollig , proll , Problem , Prolet i Proll

ˈrol·len³ [ˈrɔlən] CZ. cz. zwr.

das Blatt/Papier hat sich gerollt

het blad/papier is omgekruld

das Haar rollt sich zu Locken

het haar valt in krullen [o. lokken]

das Haar rollt sich zu Locken

ˈpral·len [ˈpralən] CZ. cz. nieprzech.

1. prallen (heftig auftreffen):

slaan

an [o. gegen ] einen Baum prallen

tegen een boom botsen

2. prallen (brennende Sonne):

ˈprel·len¹ [ˈprɛlən] CZ. cz. nieprzech. (stoßen)

ˈgrol·len [ˈgrɔlən] CZ. cz. nieprzech.

1. grollen podn. (zürnen):

(een) wrok koesteren

(mit) jdm grollen

tegen iem een wrok koesteren

2. grollen (schmollen):

3. grollen (dröhnen):

der Donner grollt

de donder rommelt [o. rolt]

ˈtrol·len² [ˈtrɔlən] CZ. cz. zwr. pot.

troll dich!

proll

proll [ˈprolɪç] PRZYM. pot. młodz.:

ˈpro·ben¹ [ˈproːbn̩] CZ. cz. nieprzech.

proben TEATR, MUZ.

ˈprot·zen [ˈprɔ͜tsn̩] CZ. cz. nieprzech. pot. pej.

ˈpros·ten [ˈproːstn̩] CZ. cz. nieprzech.

prosten (prost rufen)

prosten (ein Prost ausbringen)

een toost uitbrengen

ˈprah·len [ˈpraːlən] CZ. cz. nieprzech.

das ist geprahlt! pot.

dat is alleen maar bluf!

mit seinem Wissen prahlen

prat gaan op zijn kennis

ˈsol·len³ <soll, sollte, hat sollen> [ˈzɔlən] CZ. vb modal

1. sollen:

sollen (mit Nachdruck)

sollen (mit Nachdruck)

sollen (bei Verneinung)

mogen

du sollst Vater und Mutter ehren REL.

eert uw vader en uw moeder

was soll das geben?

wat moet dat worden?

was soll das heißen?

wat wil dat zeggen?

du sollst [o. solltest] lieber gleich gehen

je kunt maar beter meteen gaan

da soll noch einer sagen, dass …

er moet er nog maar eens eentje (komen) vertellen dat …

er sollte sich schämen

hij moest zich [o. zou zich moeten] schamen

was soll es denn sein? (im Geschäft, Laden)

wat zal [o. mag] het zijn (voor u)?

was soll denn das sein?

wat moet dat (nou) voorstellen?

wozu soll denn das gut sein?

waar is dat nou (weer) goed voor?

das soll nicht geleugnet werden

dat valt niet te ontkennen

er soll es aber nicht wissen!

hij mag het echter niet weten!

2. sollen (wollen):

sollen wir gehen?

zullen we gaan?

das soll hier genügen

dat moge hier volstaan

da sollte man doch glauben [o. meinen ], dass …

je zou (op den duur) nog gaan geloven [o. denken] dat …

es soll nie wieder vorkommen!

het zal nooit meer gebeuren!

3. sollen (dürfen):

mogen

das sollte er nicht mehr erleben

dat zou hij niet meer (mogen) beleven

es sollte aber ganz anders kommen

het zou echter heel anders uitpakken

sollte er doch noch kommen, dann sage ihm …

mocht hij toch nog komen, zeg hem dan …

es hat nicht sein sollen [o. nicht sollen sein ]

het heeft niet (zo) mogen zijn

und sollte ich auch verlieren! podn.

en al zou [o. moet] ik verliezen!

4. sollen (scheinen):

er soll krank sein

hij zou ziek zijn (wordt er gezegd)

er soll krank sein

naar het schijnt is hij ziek

soll er doch [o. nur ] warten!

laat hem maar wachten!

ˈPol·len <Pollens, Pollen> [ˈpɔln̩] RZ. r.m. BOT.

stuifmeel(korrels)

ˈtol·len [ˈtɔlən] CZ. cz. nieprzech.

1. tollen (umhertoben):

uitgelaten stoeien

2. tollen (ausgelassen laufen):

wild [o. uitgelaten] rennen

ˈwol·len¹ [ˈvɔlən] PRZYM. MODA

wollen (aus Wolle)

wollen (aus Wolle)

van wol

ˈzol·len [ˈ͜tsɔln̩] CZ. cz. przech. podn.

jdm Achtung zollen

achting voor iem hebben

jdm Applaus zollen

voor iem applaudisseren

jdm Beifall zollen

jdm Respekt zollen

respect hebben voor iem

etw C. den Tribut zollen

zijn tol betalen aan iets

Proll <Prolls, Prolls> [prɔl] RZ. r.m. pot. pej.

Proll skrót od Prolet

Zobacz też Prolet

Pro·ˈlet <Proleten, Proleten> [proˈleːt] RZ. r.m. pot. pej.

Pro·ˈlet <Proleten, Proleten> [proˈleːt] RZ. r.m. pot. pej.

Pro·ˈblem <Problems, Probleme> [proˈbleːm] RZ. r.n.

1. Problem podn. (schwierige Aufgabe):

probleem r.n.

vraagstuk r.n.

(moeilijke) kwestie

Probleme wälzen

over problemen piekeren

Probleme wälzen

zwaar (zitten) bomen

zum Problem werden

een probleem worden

2. Problem (Schwierigkeit) l.mn.:

Przeszukaj słownik

niemiecki

Definicje "prollen" w słownikach niemiecki

Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski