Tłumaczenia dla hasła „Verheerung“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

over·heer·sing <overheersing|en> [ovərhersɪŋ] RZ. r.ż.

1. overheersing (onderdrukking):

overheersing

Beherrschung r.ż.

het land leed onder vreemde overheersing

das Land litt unter Fremdherrschaft

2. overheersing (overvleugeling):

overheersing

Vorherrschen r.n.

overheersing econ., pol.

Vorherrschaft r.ż.

de overheersing van een bepaalde richting

die Vorherrschaft einer bestimmten Richtung

ver·hef·fing <verheffing|en> [vərhɛfɪŋ] RZ. r.ż.

verheffing

Erhebung r.ż.

met verheffing van stem

mit erhobener Stimme

ver·hel·de·ren¹ <verhelderde, h. verhelderd> [vərhɛldərə(n)] CZ. cz. przech.

verhelderen (verduidelijken)

verdeutlichen

verhelderen (verduidelijken)

erhellen form.

verhelderen (ophelderen)

klären

zo'n gesprek werkt verhelderend

ein solches Gespräch wirkt klärend

over·heer·sen <overheerste, h. overheerst> [ovərhersə(n)] CZ. cz. przech. (domineren)

overheersen

beherrschen

iem overheersen

jdn beherrschen

de overheersende mening

die vorherrschende Meinung

een overheersende moeder

eine dominierende Mutter

een overheersende rol spelen

eine beherrschende Rolle spielen

de smaak van knoflook overheerst te veel

der Knoblauchgeschmack überwiegt zu sehr

over·heer·ser <overheerser|s> [ovərhersər] RZ. r.m.

overheerser

Herrscher r.m.

ver·he·len <verheelde, h. verheeld> [vərhelə(n)] CZ. cz. przech.

verhelen

verhehlen

iets verhelen voor iem

jdm etw verhehlen

ver·he·ven <verheven, verhevener, verhevenst> [vərhevə(n)] PRZYM.

verheven

erhaben

verheven (van stijl, taal)

gehoben

ver·heugd <verheugde, verheugder, verheugdst> [vərhøxt] PRZYM.

verheugd

erfreut

verheugd (blij)

froh

over iets verheugd zijn

über etw B. erfreut sein

zeer verheugd

hocherfreut

ver·hef·fen <verhief, h. verheven> [vərhɛfə(n)] CZ. cz. przech.

verheffen

erheben

boven iedere twijfel verheven

über jeden Zweifel erhaben

de toren verheft zich boven het dorp

der Turm erhebt sich über das Dorf

zijn stem verheffen ook przen.

seine Stimme erheben

een getal tot een macht verheffen wisk.

eine Zahl potenzieren

ver·hel·pen <verhielp, h. verholpen> [vərhɛlpə(n)] CZ. cz. przech.

verhelpen

beheben

verhelpen (misstand, moeilijkheid)

beseitigen

dat is te verhelpen

dem ist abzuhelfen

eindelijk was de storing verholpen

endlich war die Störung behoben

ver·heu·gen¹ <verheugde, h. verheugd> [vərhøɣə(n)] CZ. cz. przech. (verblijden)

verheugen

(er)freuen

dat verheugt mij

das freut mich

ver·hef·fend <verheffende, verheffender, verheffendst> [vərhɛfənt] PRZYM.

verheffend

erhebend

geen verheffend gezicht

kein erhebender Anblick

over·heen [ovərhen] PRZYSŁ.

1. overheen (over iets uitgespreid):

overheen

über

een tafel met een kleed er overheen

ein Tisch mit einer Decke darüber

2. overheen (uitstekend):

overheen

über

zijn benen hingen daar overheen

seine Beine hingen darüber

3. overheen (boven over iets heen):

overheen

über

overheen przen.

hinweg

daar ben ik allang overheen przen.

darüber bin ich längst hinweg

zij gooide de bal er overheen

sie warf den Ball hinüber

daar groeit hij wel overheen przen.

darüber kommt er schon hinweg

over dat verdriet is hij nooit heen gekomen przen.

über jenen Kummer ist er nicht hinweggekommen

ik trok er een trui overheen

ich zog mir einen Pulli über

4. overheen (langs de oppervlakte):

overheen

über

er een doek overheen halen

mit einem Tuch darüber wischen

hij liep er snel overheen

er ging schnell darüber

5. overheen (verder dan een grens):

overheen

über

twee jaar zijn er overheen gegaan

zwei Jahre sind (darüber) vergangen

ergens overheen lezen/praten

über etw B. hinweglesen/hinwegreden

ver·ha·ren <verhaarde, i. verhaard> [vərharə(n)] CZ. cz. nieprzech. (de haren verliezen)

verharen

(sich) haaren

ver·ho·ren <verhoorde, h. verhoord> [vərhorə(n)] CZ. cz. przech.

1. verhoren (ondervragen):

verhoren

vernehmen

verhoren

verhören

getuigen verhoren

Zeugen vernehmen

2. verhoren (vervullen):

verhoren

erhören

ver·hu·ren <verhuurde, h. verhuurd> [vərhyrə(n)] CZ. cz. przech.

verhuren

vermieten

verhuren (roerende goederen)

verleihen

kamers aan studenten verhuren

Zimmer an Studenten B. vermieten

ver·heer·lij·ken <verheerlijkte, h. verheerlijkt> [vərherləkə(n)] CZ. cz. przech.

1. verheerlijken rel.:

verheerlijken (prijzen)

verherrlichen

verheerlijken (in passieve zinnen)

verklären

zwroty:

met verheerlijkte gezichten (verblijden)

mit entzückten Gesichtern