Tłumaczenia dla hasła „alles“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

al·les¹ [ɑləs] RZ. r.n. geen l.mn.

alles

alles

dat alles wil ik deze week nog doen

das alles will ich diese Woche noch tun

jij bent mijn alles

du bist mein Ein und Alles

al·les² [ɑləs] ZAIM. nieokr. zaim.

alles

all

zij waren in alles het tegendeel van elkaar

sie waren in allem Antipoden

alles op alles zetten

alles dransetzen

van alles (en nog wat)

alles Mögliche

vóór alles

vor allem

alles wat leeft

alles, was lebt

alles bij elkaar

alles zusammen

alles bij elkaar (al met al)

alles in allem

al·le¹ [ɑlə] ZAIM. nieokr. zaim.

alle

alle(r) r.ż. (r.m.)

alle

alle(s) r.n.

alle

all der r.m.

alle

all die r.ż.

alle

all das r.n.

in alle ernst

allen Ernstes

alle gekheid op een stokje

Spaß beiseite

alle hoop laten varen

seine Hoffnungen begraben

uit alle macht schreeuwen

aus Leibeskräften brüllen

met alle macht iets proberen

mit aller Macht etw versuchen

alle moeite was vergeefs

alle Mühe war umsonst

alle tijd (van de wereld) (voor iets) hebben

Zeit und Muße (zu etw) haben

boven alle twijfel verheven zijn

über jeden Zweifel erhaben sein

alle vlees

alles Fleisch

al·le² [ɑlə] LICZ.

alle

alle

alle (in zijn, hun totaliteit)

sämtliche

alle (niet zelfstandig)

all die

alle familieleden

sämtliche Verwandten

allen gingen weer naar huis

alle gingen wieder nach Hause

aan alle kanten

rings(her)um

alle mensen

alle Menschen

hij is ons aller vriend

er ist unser aller Freund

in alle opzichten

in jeder Hinsicht

ma·nus·je-van-al·les <manusjes-van-alles> [manʏʃəvɑnɑləs] RZ. r.n.

manusje-van-alles (van alle markten thuis)

Hansdampf r.m. in allen Gassen

manusje-van-alles (iem met allerlei bezigheden)

Mädchen r.n. für alles

all-in [ɔːlɪn] PRZYM.

all-in

alles (e)inbegriffen

all-in

pauschal

dat is € 1000,- all-in

das macht 1000 Euro alles inbegriffen

Tłumaczenia dla hasła „alles“ w niemiecko » niderlandzki słowniku

alle(r, s) [alə, -lɐ, -ləs] ZAIM. nieokr.

alle(r, s) (alle Dinge)

al

alle(r, s) (insgesamt)

(ge)heel

alle(r, s) (insgesamt)

ieder

alle(r, s) (insgesamt)

allemaal

alle(r, s) (bei Zeit und Maßangaben)

alles

alles andere als

allesbehalve

aller Augen/Ohren

aller ogen/oren

aller Augen/Ohren

de ogen/oren van allen

alle aussteigen! pot.

allemaal uitstappen!

bei allem

ondanks alles

für alle Zeiten

voor altijd

Mädchen für alles pot.

meisje voor alles

ein für alle Mal(e) pot.

eens en voor altijd

jdm alles Gute wünschen

iem alle goeds wensen

alles in allem (insgesamt betrachtet)

alles bij elkaar genomen

alles Neue/Schöne

al het nieuwe/mooie

alle neun(e) SPORT (Kegeln)

alle negen!

alle neun(e) żart.

prijs!

alles oder nichts

alles of niets

ohne alle Gefahr/allen Zweifel

zonder enig gevaar/enige twijfel

trotz allem

ondanks alles

jdn über alles lieben

iem meer dan iets anders beminnen

nicht um alles in der Welt

voor geen geld ter wereld

all(es) und jedes

alles

sie ist mein Ein und Alles

zij is mijn alles

sie ist mein Ein und Alles

zij betekent alles voor mij

unser/Ihrer aller Freund

ons/uw aller vriend

unter allen Umständen

in ieder geval

unter allen Umständen

beslist

vor allem

vooral

vor allem

met name

vor allem

in de eerste plaats

zu allen Zeiten

te allen tijde

zu allen Zeiten

altijd

wer kommt alles?

wie komen er zoal [o. allemaal] ?

da hört (sich) doch alles auf! pot.

dat gaat te ver!

du hast sie wohl nicht alle!

ben je nou helemaal bedonderd!

alle naselang pot.

om de haverklap

All <Alls> [al] RZ. r.n. kein l.mn. podn.

All

(heel)al

All

kosmos

All

universum

ˈal·le [ˈalə] PRZYSŁ. pot. (gegessen)

alle

op

alle

uit

das Brot ist alle

het brood is op

alle werden

opraken

alle werden

uit raken

jdn alle machen pot.

iem maatschappelijk ruïneren

jdn alle machen wulg.

iem om zeep brengen [o. helpen]

alles Essen alle machen pot.

al het eten soldaat maken

ˈAll-in·ˈclu·sive-Rei·se [ˈɔːlɪnˈkluːzɪf-, -sɪf-] RZ. r.ż.

All-inclusive-Reise

all-inreis

Przykładowe zdania ze słowem alles

alles op alles zetten (zijn uiterste best doen)

alles daransetzen

ondanks alles

trotz allem

alles kits?

alles okay?

alles kits!

alles paletti!

zowat alles

praktisch alles

vóór alles

vor allem

alles went

man gewöhnt sich an alles

alles inbegrepen

alles inbegriffen

ik lust alles behalve …

mir schmeckt alles außer …

alles bij elkaar genomen

alles zusammengenommen

het beste (ermee)!

alles Gute!

gewoon waardeloos!

alles Scheiße!

al het overige

alles Übrige

alles bij elkaar

alles zusammen

alles inbegrepen

alles inklusive