niderlandzko » niemiecki
Widzisz podobne wyniki: getijde , getiteld , weelde , verbeelden , uitbeelden , gemiddelde , gebochelde , gegijzelde , benadeelde , inbeelden , afbeelden , getuigd , getier , getand , getal , veeteelt i veroordeelde

weel·de [weldə] RZ. r.ż. geen l.mn.

2. weelde (overvloed):

weelde
Üppigkeit r.ż.
weelde
Fülle r.ż.
weelde
Überfülle r.ż.
een weelde van bloemen
eine Blumenpracht

ge·ti·teld [ɣətitəlt, ɣətɪtəlt] PRZYM.

2. getiteld (een titel voerend):

getiteld
einen Titel führend

ge·tij·de <getijden> [ɣətɛidə] RZ. r.n.

2. getijde (rooms-katholiek) l.mn.:

getijde
Horen l.mn.
getijde
Gebetsstunden l.mn.
de getijden bidden
das Brevier beten

be·na·deel·de <benadeelde|n> [bənadeldə] RZ. r.m. en r.ż.

ge·gij·zel·de <gegijzelde|n> [ɣəɣɛizəldə] RZ. r.m.

ge·bo·chel·de <gebochelde|n> [ɣəbɔxəldə] RZ. r.m. en r.ż.

gebochelde
Buckelige(r) r.ż. (r.m.)

ge·mid·del·de <gemiddelde|n, gemiddelde|s> [ɣəmɪdəldə] RZ. r.n.

uit·beel·den <beeldde uit, h. uitgebeeld> [œydbeldə(n)] CZ. cz. przech.

ver·beel·den <verbeeldde zich, h. zich verbeeld> [vərbeldə(n)] CZ. wk ww zich verbeelden

1. verbeelden (zich inbeelden):

verbeelden
sich einbilden
jij verbeeldt je heel wat
du bildest dir ganz schön was ein

2. verbeelden (zich voorstellen):

verbeelden
sich vorstellen
verbeeld je!
stell dir vor!

af·beel·den <beeldde af, h. afgebeeld> [ɑvbeldə(n)] CZ. cz. przech.

in·beel·den <beeldde zich in, h. zich ingebeeld> [ɪmbeldə(n)] CZ. wk ww zich inbeelden

1. inbeelden (als werkelijk voorstellen):

inbeelden
sich C. einbilden

2. inbeelden (verbeelding hebben):

inbeelden
sich einbilden
wat beeldt hij zich wel in?
was bildet er sich C. eigentlich ein?

ver·oor·deel·de <veroordeelde|n> [vərordeldə] RZ. r.m. en r.ż.

veroordeelde
Verurteilte(r) r.ż. (r.m.)

vee·teelt [vetelt] RZ. r.ż. geen l.mn.

ge·tal <getal|len> [ɣətɑl] RZ. r.n.

1. getal (uitdrukking van een veelheid):

getal
Zahl r.ż.
een heel getal wisk.
eine ganze Zahl
een imaginair getal wisk.
eine imaginäre Zahl
reële getallen wisk.
reelle Zahlen l.mn.

2. getal (voorstelling van een hoeveelheid):

getal
Zahl r.ż.
getal
Ziffer r.ż.
de getallen van 1 tot 10
die Zahlen von 1 bis 10
een getal van drie cijfers
eine dreistellige Zahl

3. getal (veelheid, aantal):

getal
Zahl r.ż.
getal
Anzahl r.ż.
zij kwamen in (bij) groten getale
sie kamen in großer Zahl
drie in getal
drei an der Zahl

ge·tand [ɣətɑnt] PRZYM.

ge·tier [ɣətir] RZ. r.n. geen l.mn.

getier
Getobe r.n. pot.
getier
Gebrüll r.n.
getier (gejammer)
Gezeter r.n. pej.

ge·tuigd [ɣətœyxt] PRZYM.

1. getuigd (met een tuig, toom):

getuigd
gezäumt

2. getuigd scheepv.:

getuigd
getakelt

Przeszukaj słownik

niderlandzki

Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski
Przeszukaj słowniki
Najbardziej popularne