Tłumaczenia dla hasła „bul“ w niemiecko » niderlandzki słowniku

(Przełącz na niderlandzko » niemiecki)

bums [bʊms] WK

bums

boem!

bums

bons!

bums

bom!

bunt [bʊnt] PRZYM.

bunt

bont

bunt gemischt

bont

bunt gemischt

gemengd

bunt gemischt

bont geschakeerd

bunt gemischt

gevarieerd

bunt schillernd

veelkleurig

bunt schillernd

iriserend

ein bunter Teller

een gevarieerde schotel

das wird mir zu bunt!

dat wordt [o. is] me al te gortig!

jetzt treibst du es zu bunt!

nu maak je het (toch) te bont!

bunte Parteien POLIT.

linkse milieupartijen

die bunte Presse

de boulevardpers [o. sensatiepers]

Foul <Fouls, Fouls> [f͜aul] RZ. r.n. SPORT

Foul

overtreding

Maul <Maul(e)s, Mäuler> [m͜aul] RZ. r.n.

1. Maul (Mund bei Tieren):

Maul

muil

Maul

bek

2. Maul pot. (Mundwerk):

Maul

smoel

Maul

bek

das Maul (weit) aufreißen

zijn bek (ver) opentrekken

das Maul (weit) aufreißen

een (geweldig) grote bek opzetten

nicht aufs Maul gefallen sein

niet op zijn mondje gevallen zijn

ein großes Maul haben [o. führen]

een grote bek hebben

ein großes Maul haben [o. führen]

het hoogste woord voeren

das Maul hängen lassen

een lang gezicht trekken

jdm das Maul stopfen

iem de mond snoeren

jdm übers Maul fahren

tegen iem uitvaren

ein ungewaschenes Maul

een brutale bek

sich C. das Maul verbrennen

zijn mond voorbijpraten

das Maul voll nehmen

een grote bek opzetten

sich C. das Maul (über jdn) zerreißen

boosaardige kletspraat over iem verkopen

3. Maul TECHNOL. (Öffnung):

Maul

mond

Maul

opening

Maul

ingang

faul [f͜aul] PRZYM.

1. faul (nicht fleißig):

faul

lui

auf der faulen Haut liegen

luieren

er, nicht faul, antwortete, … pot.

hij antwoordde zonder dralen [o. snel reagerend] …

2. faul (verfault):

faul

rot

faul

bedorven

ein fauler Geruch

een rotte geur

faules Gestein GÓRN.

bros [o. brokkelig] gesteente

faul riechen/schmecken

rot [o. bedorven] [o. onfris] ruiken/smaken

3. faul pot. (nicht einwandfrei):

faul przen. pej.

rot

faul przen. pej.

corrupt

faul przen. pej.

verdacht

faule Aktien

onzekere [o. waardeloze] aandelen

faule Ausreden

flauwe smoesjes

ein fauler Friede

een onzekere vrede

an dieser Sache ist etw faul

aan deze zaak is een luchtje

an dieser Sache ist etw faul

deze zaak is niet helemaal pluis

etw ist faul im Staate Dänemark

er is iets rots in de staat Denemarken, er is daar iets niet in orde

ein fauler Kunde

een verdachte kerel

ein fauler Wechsel

een ongedekte wissel

faule Witze

flauwe moppen

fauler Zauber

boerenbedrog

4. faul przen.:

faul

nalatig

faul

talmend

faul

traag

faule Kunden/Zahler

nalatige klanten/betalers

Gaul <Gaul(e)s, Gäule> [g͜aul] RZ. r.m.

1. Gaul pej.:

Gaul

knol

jdm zureden wie einem lahmen Gaul pot.

iem met zachte drang trachten te overreden

2. Gaul poł. niem.:

Gaul

paard r.n.

das wirft den stärksten Gaul um! pot.

daar kan zelfs de sterkste niet tegenop!

einem geschenkten Gaul sieht man nicht ins Maul przysł.

een gegeven paard moet men niet in de bek kijken

ˈbul·lig [ˈbʊlɪç] PRZYM.

eine bullige Hitze

een ondraaglijke hitte

Null¹ <Null, Nullen> [nʊl] RZ. r.ż.

1. Null (Zahl):

Null

(cijfer) nul

2. Null pot. pej. (Versager):

Null

nul