W Twojej przeglądarce jest wyłączona obsługa JavaScript. Jeśli obsługa JavaScript zostanie uaktywniona, będziesz miał możliwość korzystania z Trenera słownictwa PONS i innych funkcji.

niderlandzko » niemiecki

Tłumaczenia dla hasła „valeur“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

Pokaż podsumowanie wszystkich trafnych wyników

eta·leur: rzeczownik
mal·heur: rzeczownik
kleur: rzeczownik
sleur: rzeczownik
ma·jeur: rzeczownik
val·lend: przymiotnik i przysłówek
val·brug: rzeczownik
val·helm: rzeczownik
val·kuil: rzeczownik
val·reep: rzeczownik
ama·teur: rzeczownik
mas·seur: rzeczownik
val·len: czasownik
val·lei: rzeczownik
va·li·de: przymiotnik i przysłówek
va·lu·ta: rzeczownik
steur: rzeczownik
au·teur: rzeczownik
scheur: rzeczownik
ac·teur: rzeczownik

Widzisz podobne wyniki: malheur , etaleur , majeur , sleur , kleur , masseur , amateur , valreep , valkuil , valhelm , valbrug , vallend , mineur , likeur , humeur , gezeur , acteur , scheur , auteur , steur , valuta , valide , vallei i vallen

eta·leur <etaleur|s> [etalør] RZ. r.m.

Schaufensterdekorateur r.m.

Schaufenstergestalter r.m.

mal·heur <malheur|s, malheur|en> [mɑlør] RZ. r.n.

1. malheur (ongeluk(je)):

Malheur r.n. pot.

2. malheur (kwaal):

Verletzung r.ż.

3. malheur (ellende):

Ärger r.m.

kleur <kleur|en> [klør] RZ. r.ż.

Farbe r.ż.

een kleur als een boei hebben

knallrot im Gesicht sein

kleur bekennen ook przen.

complementaire kleuren

Komplementärfarben l.mn.

zij heeft een frisse kleur

sie hat eine frische Farbe

iets in geuren en kleuren vertellen przen.

etw in allen Farben schildern

kleur geven aan een verhaal przen.

einer Geschichte Farbe verleihen

kleur houden

een kleur krijgen (blozen)

wat voor kleur ogen heeft ze?

welche Augenfarbe hat sie?

de kleur trok weg uit zijn gezicht

er wurde bleich im Gesicht

met een kleur uitkomen (kartenspeel)

eine Farbe ausspielen

mooi van kleur

schön in der Farbe

donker van kleur

van kleur veranderen

die Farbe wechseln

zijn kleur verliezen

die Farbe verlieren

zachte/sprekende kleuren

zarte/kräftige Farben l.mn.

een zee/een orgie van kleuren

ein Farbenmeer/eine Farborgie

sleur [slør] RZ. r.m. geen l.mn.

Trott r.m.

sleur (sterker)

Schlendrian r.m.

de alledaagse sleur

der Alltagstrott

uit de alledaagse sleur willen

aus der Tretmühle herauswollen

de oude sleur

der alte Trott [o. Schlendrian]

alles volgt zijn oude sleur

es geht alles im alten [o. gewohnten] Trott weiter

de sleur (ver)breken

aus dem Trott herauskommen

ma·jeur [maʒør] RZ. r.ż. geen l.mn.

Dur r.n.

in majeur spelen

val·lend [vɑlənt] PRZYM.

de vallende ster

die Sternschnuppe

de vallende ziekte

val·brug <valbrug|gen> [vɑlbrʏx] RZ. r.ż.

Fallbrücke r.ż.

Zugbrücke r.ż.

val·helm <valhelm|en> [vɑlhɛlm] RZ. r.m.

Sturzhelm r.m.

val·kuil <valkuil|en> [vɑlkœyl] RZ. r.m.

1. valkuil (gecamoufleerde kuil):

Fallgrube r.ż.

2. valkuil przen.:

Fallstrick r.m.

val·reep <val|repen> [vɑlrep] RZ. r.m. scheepv.

Fallreep r.n.

Gangway r.ż.

op de valreep

(kurz) vor Toresschluss

ama·teur <amateur|s> [amatør] RZ. r.m.

Amateur r.m.

stelletje amateurs pej.

Dilettanten l.mn.

mas·seur <masseur|s> [mɑsør] RZ. r.m.

Masseur r.m.

val·len² <viel, i. gevallen> [vɑlə(n)] CZ. cz. bezosob. ww

1. vallen (ontstaan):

geben

er vielen doden

er vallen klappen

es setzt Prügel

er valt een schot

es fällt ein Schuss

er viel een stilte

es entstand eine Stille

toen zijn er enkele woorden gevallen

dann hat es eine Auseinandersetzung gegeben

2. vallen (op een bepaalde manier zijn):

geben

sein

daarover valt te praten

darüber lässt sich reden

er viel niet aan te tornen

daran war nicht zu rütteln

wat valt er te vertellen?

was gibt es zu erzählen?

er valt veel voor te zeggen

das hat viel für sich

er valt nog weinig van te zeggen

man weiß noch nichts Genaues

val·lei <vallei|en> [vɑlɛi] RZ. r.ż.

Tal r.n.

va·li·de [validə] PRZYM.

1. valide (tot werken in staat):

2. valide (van kracht zijnde):

valide jur.

valide argumenten

gültige Argumente l.mn.

va·lu·ta <valuta|'s> [valyta] RZ. r.ż.

1. valuta (geldig betaalmiddel):

Währung r.ż.

eigen/vreemde valuta

Landes-/Fremdwährung

harde/zachte valuta

harte/weiche Währung

2. valuta (deviezen):

Valuta r.ż.

steur <steur|en> [stør] RZ. r.m.

Stör r.m.

au·teur <auteur|s> [ɑutør, otør] RZ. r.m.

Autor r.m.

auteur (als beroep)

Schriftsteller r.m.

auteur (van een werk)

Verfasser r.m.

auteur jur.

Urheber r.m.

scheur <scheur|en> [sxør] RZ. r.ż.

1. scheur:

scheur (barst, spleet)

Riss r.m.

scheur (barst)

Sprung r.m.

scheur (spleet)

Spalte r.ż.

een scheur in het hout

ein Riss im Holz

een scheur in de bodem

eine Spalte im Boden

2. scheur (weefsel, papier):

Riss r.m.

een scheur in een hemd

ein Riss im Hemd

3. scheur ((grote) mond):

Klappe r.ż.

Schnauze r.ż.

Maul r.n.

ac·teur <acteur|s> [ɑktør] RZ. r.m.

Schauspieler r.m.

Przeszukaj słownik

niderlandzki

Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski