W Twojej przeglądarce jest wyłączona obsługa JavaScript. Jeśli obsługa JavaScript zostanie uaktywniona, będziesz miał możliwość korzystania z Trenera słownictwa PONS i innych funkcji.

niemiecko » niderlandzki

Tłumaczenia dla hasła „renden“ w niemiecko » niderlandzki słowniku

(Przełącz na niderlandzko » niemiecki)

Pokaż podsumowanie wszystkich trafnych wyników

ˈren·nen: czasownik przechodni
ˈre·den: czasownik przechodni
ˈen·den: czasownik nieprzechodni
ˈsen·den: czasownik przechodni
ˈwen·den: czasownik zwrotny
ˈblen·den: czasownik przechodni
ˈspen·den: czasownik przechodni
be·ˈen·den: czasownik przechodni
ˈRen·nen: rzeczownik
ˈAn·den: rzeczownik
ˈahn·den: czasownik przechodni
ˈbin·den: czasownik przechodni
ˈfin·den: czasownik nieprzechodni
ˈkün·den: czasownik nieprzechodni
ˈRen·te: rzeczownik
ˈRen·ner: rzeczownik

Widzisz podobne wyniki: wenden , senden , enden , reden , rennen , beenden , spenden , blenden , künden , finden , binden , ahnden , Anden , Rennen , Renner i Rente

ˈren·nen¹ <rannte, gerannt> [ˈrɛnən] CZ. cz. przech.

jagen

jdm ein Messer durch [o. in ] den Leib rennen pot.

iem een mes door, in het lichaam jagen

sich die Lunge [o. Zunge] aus dem Hals rennen

lopen wat men kan

ˈre·den¹ [ˈreːdn̩] CZ. cz. przech.

Fraktur mit jdm reden

iem vierkant [o. eens flink] de waarheid zeggen

Gutes über jdn reden

goede dingen over iem vertellen

keine Silbe reden

geen stom woord zeggen

ˈen·den [ˈɛndn̩] CZ. cz. nieprzech.

1. enden (nicht mehr weiterführen):

2. enden (zu etw führen):

3. enden (sterben):

am Galgen enden

aan de galg sterven

4. enden JĘZ. (auslaufen):

auf [o. mit ]‘e’ enden

op een ‘e’ eindigen

ˈsen·den¹ <sandte, gesandt> [ˈzɛndn̩] CZ. cz. przech.

ˈwen·den³ <wandte, gewandt> [ˈvɛndn̩] CZ. cz. zwr.

1. wenden:

wenden (sich drehen)

zich wenden ook fig.

wenden (kontaktieren)

wenden (kontaktieren)

zich (om)draaien

sich an jdn wenden

zich (met een verzoek [o. vraag] ) tot iem wenden

das Wetter hat sich gewendet

het weer is omgeslagen

der Wind wendet sich

sich zu jdm wenden

zich naar iem toekeren

sich zu jdm wenden

zich tot iem richten

sich zum Bösen [o. Schlimmen] wenden

(zich) verslechteren

2. wenden (umdrehen):

aanstalten maken

sich zum Gehen wenden

aanstalten maken om te vertrekken

ˈblen·den¹ [ˈblɛndn̩] CZ. cz. przech. a. przen.

blenden HIST.

blenden HIST.

de ogen uitsteken

ˈspen·den [ˈʃpɛndn̩] CZ. cz. przech.

spenden (verschenken)

geven

spenden (verschenken)

schenken ook fig.

spenden (austeilen)

spenden (austeilen)

spenden (austeilen)

Anerkennung spenden

zijn waardering uitspreken

den Segen spenden

de zegen geven [o. uitspreken]

be·ˈen·den CZ. cz. przech.

die Krise ist noch nicht vorüber

de crisis is nog niet ten einde [o. voorbij]

ˈRen·nen <Rennens, Rennen> [ˈrɛnən] RZ. r.n.

race

das Rennen ist gelaufen

de wedstrijd is beslist

das Rennen ist gelaufen przen.

het is een bekeken zaak

gut im Rennen liegen

een goede positie hebben

das Rennen machen

de wedstrijd winnen

das Rennen machen przen.

ein totes Rennen

een onbesliste wedstrijd

ˈAn·den [ˈandn̩] RZ. l.mn.

Andes(gebergte)

ˈahn·den [ˈaːndn̩] CZ. cz. przech. podn.

ˈbin·den <band, gebunden> [ˈbɪndn̩] CZ. cz. przech.

eine Krawatte binden

een das strikken

gebundene Preise

vastgestelde prijzen

gebundene Rede

gebonden stijl [o. poëzie]

die Suppe binden

Blumen zu einem Kranz/Strauß binden

van bloemen een krans/boeket maken

ˈfin·den¹ <fand, gefunden> [ˈfɪndn̩] CZ. cz. nieprzech. (den Weg finden)

de weg vinden ook fig.

nach Hause finden

de weg naar huis vinden

zur Musik finden

door de muziek aangetrokken worden

ˈkün·den¹ [ˈkʏndn̩] CZ. cz. nieprzech. podn.

getuigenis afleggen

ˈRen·te <Rente, Renten> [ˈrɛntə] RZ. r.ż.

rente

auf [o. in ] Rente gehen pot.

met pensioen gaan

eine Rente beziehen

pensioen trekken

ˈRen·ner <Renners, Renner> [ˈrɛnɐ] RZ. r.m.

1. Renner (Pferd):

echt [o. goed] renpaard r.n.

2. Renner pot. (Knaller):

Przeszukaj słownik

niemiecki

Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski