niderlandzko » niemiecki

open·ha·len <haalde open, h. opengehaald> [opə(n)halə(n)] CZ. cz. przech.

on·be·ha·gen [ɔmbəhaɣə(n)] RZ. r.n. geen l.mn.

op·dra·gen <droeg op, h. opgedragen> [ɔbdraɣə(n)] CZ. cz. przech.

1. opdragen (naar boven dragen):

5. opdragen (aanbieden als eerbewijs):

6. opdragen (dragen tot het versleten is):

mis·ha·gen <mishaagde, h. mishaagd> [mɪshaɣə(n)] CZ. cz. nieprzech.

wel·be·ha·gen [wɛlbəhaɣə(n)] RZ. r.n. geen l.mn.

1. welbehagen (goedvinden):

Gutdünken r.n.

open·har·tig <openhartige, openhartiger, openhartigst> [opənhɑrtəx] PRZYM.

open·heid [opənhɛit] RZ. r.ż. geen l.mn.

aan·ja·gen2 <jaagde aan/joeg aan, i. aangejaagd> [aɲjaɣə(n)] CZ. cz. nieprzech.

af·kna·gen <knaagde af, h. afgeknaagd> [ɑfknaɣə(n)] CZ. cz. przech.

be·dra·gen <bedroeg, h. bedragen> [bədraɣə(n)] CZ. cz. nieprzech.

be·kla·gen1 <beklaagde, h. beklaagd> [bəklaɣə(n)] CZ. cz. przech.

1. beklagen (medelijden uiten):

ge·sla·gen2 CZ.

geslagen volt. deelw. van slaan¹, slaan²

Zobacz też slaan , slaan

slaan2 <sloeg, h. geslagen> [slan] CZ. cz. przech.

1. slaan:

hauen pot.
ergens niet (bij) vandaan [o. weg te slaan zijn] przen.

2. slaan (verslaan):

3. slaan (van het speelbord verwijderen):

slaan1 <sloeg, h./i. geslagen> [slan] CZ. cz. nieprzech.

les·wa·gen <leswagen|s> [lɛswaɣə(n)] RZ. r.m.


Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski