niderlandzko » niemiecki
Widzisz podobne wyniki: nazien , nadoen , nadien , naaien , namen , naken , nageven , naweeën , naturen , nameten , namaken , nalopen , nalezen , naleven , nalaten , nakomen , najagen , naderen , nadagen , naasten , na-apen , hebben , ebben , nar , narrig i narcis

na·ken <naakte, i. genaakt> [nakə(n)] CZ. cz. nieprzech.

na·men CZ.

namen 3. os. l.mn. cz. prz. van nemen

Zobacz też nemen

ne·men <nam, h. genomen> [nemə(n)] CZ. cz. przech.

nemen
nehmen
iets bij zich nemen
etw an sich B. nehmen
dat neem ik niet!
das lasse ich mir nicht gefallen!
dat neem ik niet!
das nehme ich nicht hin!
daar nemen we eentje op!
das müssen wir begießen!
iem ertussen nemen
jdn auf den Arm nehmen
het leven bestaat uit geven en nemen
das Leben besteht aus Geben und Nehmen
het er een dagje van nemen
sich C. einen schönen Tag machen
een hindernis nemen ook przen.
ein Hindernis überwinden
een hond nemen
sich C. einen Hund zulegen
zijn intrek nemen in een huurhuis
eine Mietwohnung beziehen
een kijkje nemen in de kamer
einen Blick in das Zimmer werfen
een kop koffie nemen
eine Tasse Kaffee trinken
maatregelen nemen
Maßnahmen ergreifen
de moeite nemen om haar te helpen
sich C. die Mühe machen, ihr zu helfen
iets op zich nemen
etw übernehmen
iets op zich nemen
etw auf sich nehmen
een sprong nemen
einen Sprung machen
de gelegenheid te baat nemen
die Gelegenheit ergreifen
de tijd nemen voor iets/iem
sich C. für etw/jdn Zeit nehmen
iem tot man/vrouw nemen
jdn zum Mann/zur Frau nehmen
de trap/de lift nemen
die Treppe/den Aufzug nehmen
een geneesmiddel uit de roulatie nemen
ein Medikament aus dem Verkehr ziehen
neem mijn vader nou przen.
mein Vater zum Beispiel …
vakantie nemen
Ferien machen
een kind van school nemen
ein Kind von der Schule nehmen
zich genomen voelen przen.
sich veräppelt fühlen pot.
iets/iem voor lief nemen
mit etw/jdm vorliebnehmen
de verkeerde weg nemen
den falschen Weg einschlagen
het woord nemen
das Wort ergreifen
iem/iets nemen zoals hij/het is
jdn/etw nehmen, wie er/es ist
het er (goed) van nemen
es sich C. gut gehen lassen
een loopje nemen met iem
jdm ein Schnippchen schlagen

naai·en <naaide, h. genaaid> [najə(n)] CZ. cz. przech.

2. naaien wulg. (neuken):

naaien
vögeln pot.
naaien
bumsen pot.

na·dien [nadin] PRZYSŁ.

na·doen <deed na, h. nagedaan> [nadun] CZ. cz. przech.

2. nadoen (in stem, gebaren nabootsen):

nadoen
nachahmen

na·zien <zag na, h. nagezien> [nazin] CZ. cz. przech.

na-apen <aapte na, h. nageaapt> [naapə(n)] CZ. cz. przech.

naas·ten <naastte, h. genaast> [nastə(n)] CZ. cz. przech.

na·da·gen [nadaɣə(n)] RZ. l.mn. (ouderdom)

na·de·ren <naderde, i. genaderd> [nadərə(n)] CZ. cz. przech.

na·ja·gen <jaagde na/joeg na, h. nagejaagd> [najaɣə(n)] CZ. cz. przech.

na·ko·men1 <kwam na, i. nagekomen> [nakomə(n)] CZ. cz. nieprzech. (later komen)

na·la·ten <liet na, h. nagelaten> [nalatə(n)] CZ. cz. przech.

2. nalaten (werking, invloed achterlaten):

nalaten
hinterlassen
een diepe indruk nalaten
einen tiefen Eindruck hinterlassen

na·le·ven <leefde na, h. nageleefd> [nalevə(n)] CZ. cz. przech.

na·le·zen <las na, h. nagelezen> [nalezə(n)] CZ. cz. przech.

na·lo·pen <liep na, h./i. nagelopen> [nalopə(n)] CZ. cz. przech.

1. nalopen (achterna lopen):

nalopen
nachlaufen +C.
de meisjes nalopen
den Mädchen nachlaufen

na·ma·ken <maakte na, h. nagemaakt> [namakə(n)] CZ. cz. przech.

1. namaken (maken naar een model):

namaken
nacharbeiten
namaken
nachbilden

na·me·ten <mat na, h. nagemeten> [nametə(n)] CZ. cz. przech.

na·tu·ren <natuurde, h. nagetuurd> [natyrə(n)] CZ. cz. przech.

na·wee·ën [nawejə(n)] RZ.

naweeën l.mn. ook przen.:

naweeën
Nachwehen l.mn.

Przeszukaj słownik

niderlandzki

Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski
Przeszukaj słowniki
Najbardziej popularne