niderlandzko » niemiecki

ver·kre·gen [vərkreɣə(n)] PRZYM.

ver·re·ge·nen <verregende, i. verregend> [vəreɣənə(n)] CZ. cz. nieprzech.

ver·kreu·ken2 <verkreukte, h. verkreukt.> CZ. cz. nieprzech.

verkreuken → verkreukelen²

Zobacz też verkreukelen , verkreukelen

ver·kreu·ke·len2 <verkreukelde, i. verkreukeld> [vərkrøkələ(n)] CZ. cz. nieprzech. (kreukels krijgen)

ver·kreu·ke·len1 <verkreukelde, h. verkreukeld> [vərkrøkələ(n)] CZ. cz. przech.

ver·krij·gen <verkreeg, h. verkregen> [vərkrɛiɣə(n)] CZ. cz. przech.

1. verkrijgen (ontvangen):

2. verkrijgen (kopen):

ge·kre·gen CZ.

gekregen volt. deelw. van krijgen

Zobacz też krijgen

krij·gen <kreeg, h. gekregen> [krɛiɣə(n)] CZ. cz. przech.

kriegen pot.
ergattern pot.
de indruk krijgen form.

ver·ke·ren <verkeerde, i. verkeerd> [vərkerə(n)] CZ. cz. nieprzech.

2. verkeren (zich bewegen (in)):

ver·kreu·ke·len2 <verkreukelde, i. verkreukeld> [vərkrøkələ(n)] CZ. cz. nieprzech. (kreukels krijgen)


Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski