W Twojej przeglądarce jest wyłączona obsługa JavaScript. Jeśli obsługa JavaScript zostanie uaktywniona, będziesz miał możliwość korzystania z Trenera słownictwa PONS i innych funkcji.

niderlandzko » niemiecki

Tłumaczenia dla hasła „gefälschte“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

Pokaż podsumowanie wszystkich trafnych wyników

ge·dach·te: rzeczownik
ge·zel·schap: rzeczownik
ver·dach·te: rzeczownik
ge·flo·ten: czasownik
ge·fluis·ter: rzeczownik
lach·te: czasownik
zeil·schip: rzeczownik

Widzisz podobne wyniki: gedachte , gezelschap , zeilschip , lachte , gefluister , gefloten i verdachte

ge·dach·te <gedachte|n, gedachte|s> [ɣədɑxtə] RZ. r.ż.

1. gedachte (het denken aan iets):

gedachte

Gedanke r.m.

de gedachte aan vrouw en kind sterkte hem

der Gedanke an Frau und Kind B. stärkte ihn

verzonken in gedachten

in Gedanken versunken

iets in gedachten houden (onthouden)

sich C. etw merken

iets in gedachten houden (eraan denken)

an etw B. denken

iets in gedachten houden (er rekening mee houden)

etw berücksichtigen

de gedachte koesteren

den Gedanken hegen

2. gedachte (denkbeeld):

gedachte

Gedanke r.m.

zich verheugen bij de gedachte aan iets

sich bei dem Gedanken an etw B. freuen

de gedachte alleen al …

der bloße Gedanke ...

ik raak de gedachte daaraan maar niet kwijt

das geht mir nicht aus dem Sinn

zijn gedachten bij iets houden

sich auf etw B. konzentrieren

in zijn gedachte(n) (in zijn geest, verbeelding)

in Gedanken

in zijn gedachte(n) (in zijn geest, verbeelding)

im Geiste

in zijn gedachte(n) (in zijn binnenste)

im Innern

in zijn gedachte(n) (in zijn binnenste)

innerlich

zijn gedachten over iets laten gaan

sich C. über etw B. Gedanken machen

dat zijn zomaar wat losse gedachten

das sind nur so ein paar Gedanken

er niet bij zijn met zijn gedachten

mit seinen Gedanken woanders sein

nooit uit iems gedachten zijn

jdm nicht aus dem Sinn kommen

van gedachten wisselen

Gedanken austauschen

een gedachte vormen

einen Gedanken fassen

ik u bedriegen, wat een gedachte!

ich Sie betrügen, was für ein Gedanke!

3. gedachte (beraad):

gedachte

Überlegung r.ż.

gedachte

Erwägung r.ż.

iets in zijn gedachten nemen

etw in Erwägung ziehen

4. gedachte (mening):

gedachte

Meinung r.ż.

gedachte

Ansicht r.ż.

tot andere gedachten komen

auf andere Gedanken kommen

iem tot andere gedachten brengen

jdn auf andere Gedanken bringen

de gedachten daarover

die Meinungen dazu

ik was in de gedachte dat ...

ich war der Meinung [o. Ansicht] , dass ...

van gedachte veranderen

seine Meinung ändern

de vrijheid van gedachte

die Gedankenfreiheit

5. gedachte (voornemen, plan):

gedachte

Gedanke r.m.

gedachte

Absicht r.ż.

gedachte

Plan r.m.

iem tot andere gedachten brengen

jdn umstimmen

ik heb iets heel anders in gedachten

mir schwebt etw ganz anderes vor

met de gedachte spelen

mit dem Gedanken spielen [o. liebäugeln]

op de gedachte komen om

auf den Gedanken kommen, …

van gedachte zijn

vorhaben

van gedachte zijn

die Absicht haben

van gedachten veranderen

sich C. etw anders überlegen

de gedachte aan iets bewaren

etw in Erinnerung behalten

ge·zel·schap <gezelschap|pen> [ɣəzɛlsxɑp] RZ. r.n.

1. gezelschap:

gezelschap (het samenzijn met anderen)

Gesellschaft r.ż.

gezelschap (het omgaan)

Umgang r.m.

iem gezelschap houden

jdm Gesellschaft leisten

aan deze hond heb ik gezelschap

dieser Hund leistet mir Gesellschaft

in gezelschap van een dame

in Damenbegleitung

2. gezelschap (personen waarmee men samen is):

gezelschap

Gesellschaft r.ż.

gezelschap

Kreis r.m.

in slecht gezelschap verkeren

in schlechter Gesellschaft verkehren

3. gezelschap (aantal personen die bijeen zijn):

gezelschap

Gesellschaft r.ż.

gezelschap

Runde r.ż.

een besloten gezelschap

eine geschlossene Gesellschaft

4. gezelschap (in samenstelling; vereniging):

gezelschap

Gruppe r.ż.

gezelschap

Gesellschaft r.ż.

gezelschap

Verein r.m.

ver·dach·te <verdachte|n> [vərdɑxtə] RZ. r.m. en r.ż.

verdachte (vóór de strafvervolging)

Verdächtige(r) r.ż. (r.m.)

verdachte (gedurende het onderzoek)

Beschuldigte(r) r.ż. (r.m.)

verdachte (gedurende het proces)

Angeklagte(r) r.ż. (r.m.)

ge·flo·ten CZ.

gefloten volt. deelw. van fluiten¹, fluiten²

Zobacz też fluiten , fluiten

flui·ten² <floot, h. gefloten> [flœytə(n)] CZ. cz. nieprzech.

flui·ten¹ <floot, h. gefloten> [flœytə(n)] CZ. cz. przech.

1. fluiten (geluid voortbrengen):

fluiten

pfeifen

zijn hondje fluiten

(nach) seinem Hund pfeifen

2. fluiten (als scheidsrechter leiden):

fluiten

pfeifen

ge·fluis·ter [ɣəflœystər] RZ. r.n. geen l.mn.

gefluister

Geflüster r.n.

gefluister pej.

Getuschel r.n.

lach·te CZ.

lachte 3. os. l.poj. cz. prz. van lachen¹, lachen²

Zobacz też lachen , lachen

la·chen² <lachte, h. gelachen> [lɑxə(n)] CZ. cz. przech. (door lachen in een toestand komen)

lachen

lachen

het is om je rot te lachen

es ist zum Schießen [o. Schreien]

zich tranen lachen

Tränen lachen

zich een ongeluk lachen

sich C. einen Ast lachen

zich krom/slap/zich halfdood lachen

sich kranklachen/schieflachen/totlachen

wie het laatst lacht, lacht het best przysł.

wer zuletzt lacht, lacht am besten

la·chen¹ <lachte, h. gelachen> [lɑxə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. lachen:

lachen (als uiting van vrolijkheid, opgewektheid)

lachen

lachen (ingetogen, fijntjes)

lächeln

iem aan het lachen maken

jdn zum Lachen bringen

fijntjes lachen

schmunzeln

fijntjes lachen

verschmitzt lächeln

in lachen uitbarsten

laut loslachen

in zijn vuistje lachen

sich C. (eins) ins Fäustchen lachen

zijn lachen inhouden

sich C. das Lachen verbeißen [o. verkneifen]

laat mij niet lachen!

dass ich nicht lache!

om [o. over ] iets lachen

über etw B. lachen

schaterend lachen

schallend [o. laut] lachen

schudden van het lachen

sich vor Lachen wälzen

dubbel liggen van het lachen

sich biegen [o. krümmen] vor Lachen

2. lachen (bespotten, schertsen; leedvermaak hebben):

lachen

lachen

lachen

lächeln

ik lach er niet om

mir ist nicht zum Lachen

er is [o. valt ] niets te lachen

es gibt nichts zu lachen

zeil·schip <zeil|schepen> [zɛilsxɪp] RZ. r.n.

zeilschip

Segelschiff r.n.

zeilschip (groot)

Segler r.m.

Przeszukaj słownik

niderlandzki

Tłumaczenia dla hasła „gefälschte“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

ge·dach·te <gedachte|n, gedachte|s> [ɣədɑxtə] RZ. r.ż.

1. gedachte (het denken aan iets):

2. gedachte (denkbeeld):

3. gedachte (beraad):

4. gedachte (mening):

5. gedachte (voornemen, plan):

ge·zel·schap <gezelschap|pen> [ɣəzɛlsxɑp] RZ. r.n.

1. gezelschap:

2. gezelschap (personen waarmee men samen is):

3. gezelschap (aantal personen die bijeen zijn):

4. gezelschap (in samenstelling; vereniging):

ver·dach·te <verdachte|n> [vərdɑxtə] RZ. r.m. en r.ż.

ge·flo·ten CZ.

gefloten volt. deelw. van fluiten¹, fluiten²

Zobacz też fluiten , fluiten

flui·ten2 <floot, h. gefloten> [flœytə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. fluiten (op een fluitje blazen):

2. fluiten (fluitinstrument bespelen):

3. fluiten (geluid van een fluit voortbrengen):

flui·ten1 <floot, h. gefloten> [flœytə(n)] CZ. cz. przech.

1. fluiten (geluid voortbrengen):

2. fluiten (als scheidsrechter leiden):

ge·fluis·ter [ɣəflœystər] RZ. r.n. geen l.mn.

lach·te CZ.

lachte 3. os. l.poj. cz. prz. van lachen¹, lachen²

Zobacz też lachen , lachen

la·chen2 <lachte, h. gelachen> [lɑxə(n)] CZ. cz. przech. (door lachen in een toestand komen)

la·chen1 <lachte, h. gelachen> [lɑxə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. lachen:

2. lachen (bespotten, schertsen; leedvermaak hebben):

zeil·schip <zeil|schepen> [zɛilsxɪp] RZ. r.n.

Przeszukaj słownik

Linki do dodatkowych informacji z zewnątrz

Komentarze i uwagi

Trener słownictwa

Synonyms

Moja historia wyszukiwania

flui·ten² <floot, h. gefloten> [flœytə(n)] CZ. cz. nieprzech.

flui·ten¹ <floot, h. gefloten> [flœytə(n)] CZ. cz. przech.

la·chen² <lachte, h. gelachen> [lɑxə(n)] CZ. cz. przech. (door lachen in een toestand komen)

la·chen¹ <lachte, h. gelachen> [lɑxə(n)] CZ. cz. nieprzech.