W Twojej przeglądarce jest wyłączona obsługa JavaScript. Jeśli obsługa JavaScript zostanie uaktywniona, będziesz miał możliwość korzystania z Trenera słownictwa PONS i innych funkcji.

niderlandzko » niemiecki

Tłumaczenia dla hasła „Olijven“ w niderlandzko » niemiecki słowniku (Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

Pokaż podsumowanie wszystkich trafnych wyników

blij·ven: czasownik
kij·ven: czasownik
drij·ven: czasownik
stij·ven: czasownik
wrij·ven: czasownik
blie·ven: czasownik
klie·ven: czasownik
olijf: rzeczownik
olijk: przymiotnik i przysłówek
oli·ën: czasownik
ij·ver: rzeczownik
dol·ven: czasownik
gol·ven: czasownik
nij·ver: przymiotnik i przysłówek
vij·ver: rzeczownik
olie: rzeczownik
lij·vig: przymiotnik i przysłówek

Widzisz podobne wyniki: blijven , klieven , blieven , wrijven , stijven , drijven , kijven , lijvig , olie , vijver , nijver , golven , dolven , ijver , oliën , olijk i olijf

blij·ven¹ <bleef, i. gebleven> [blɛivə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. blijven (voortgaan te bestaan):

bestehen bleiben

dit gebruik is blijven bestaan

dieser Brauch hat sich erhalten

blijven eten

zum Essen bleiben

een koers blijven volgen

einen Kurs beibehalten

2. blijven (niet veranderen):

bij iets blijven

bij iets blijven (sterker)

beharren auf +C.

bij zijn woord blijven

zu seinem Wort stehen

het antwoord schuldig blijven

die Antwort schuldig bleiben

ik blijf werken

ich arbeite weiter

3. blijven (niet verder gaan):

vlak achter iem blijven

sich dicht hinter jdm halten

achterwege blijven

blijven staan ook przen.

waar zijn wij gebleven?

wo sind wir stehen geblieben?

4. blijven (sterven):

ergens in blijven (sterven)

an etw C. sterben

ergens in blijven przen.

sich nicht mehr einkriegen vor C.

kij·ven <keef, h. gekeven> [kɛivə(n)] CZ. cz. nieprzech.

drij·ven¹ <dreef, h./i. gedreven> [drɛivə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. drijven:

drijven (aan de oppervlakte blijven)

drijven (op het water in de stroming)

het wrakhout is naar de kust gedreven

das Treibholz ist an die Küste geschwemmt worden

hout drijft op water

Holz schwimmt auf dem Wasser

de zaak drijft op hem przen.

er ist die treibende Kraft des Unternehmens

2. drijven (zweven):

3. drijven:

drijven (doornat zijn)

(völlig) durchnässt sein

drijven (onder water staan)

unter Wasser stehen

de badkamer dreef

das Badezimmer stand unter Wasser

stij·ven¹ <steef, h. gesteven> [stɛivə(n)] CZ. cz. przech. (met stijfsel bewerken)

linnengoed stijven

Wäsche stärken

wrij·ven¹ <wreef, h. gewreven> [vrɛivə(n)] CZ. cz. nieprzech.

wrijven (strijken)

wrijven (met de hand)

(zich) in zijn handen wrijven

sich C. die Hände reiben

met de hand langs iets wrijven

mit der Hand an etw C. entlangstreichen

met een doek over meubels wrijven

mit einem Tuch über Möbel reiben

blie·ven <bliefde, h. gebliefd> [blivə(n)] CZ. cz. przech. (lusten)

blief je nog wat?

möchtest du noch etw?

wat blieft u? (op iets onduidelijks)

wat blieft u? (in een winkel)

was wünschen Sie?

klie·ven <kliefde, h. gekliefd> [klivə(n)] CZ. cz. przech.

1. klieven (doorslaan, doorhouwen):

2. klieven (doorklieven):

olijf <olijven> [olɛif] RZ. r.ż. (vrucht)

Olive r.ż.

olijk <olijke, olijker, olijkst> [olək] PRZYM.

olijk pot.

oli·ën <oliede, h. geolied> [olijə(n)] CZ. cz. przech.

geolied papier

Ölpapier r.n.

een goed geolied bedrijf przen.

ein gut laufender Betrieb

ij·ver [ɛivər] RZ. r.m. geen l.mn.

1. ijver:

ijver (vlijt)

Fleiß r.m.

ijver (bedrijvigheid)

Emsigkeit r.ż.

2. ijver (geestdrift):

Eifer r.m.

in alle ijver

vol ijver aan iets werken

mit Feuereifer an etw C. arbeiten

dol·ven CZ.

dolven 3. os. l.mn. cz. prz. van delven

Zobacz też delven

del·ven <dolf/delfde, h. gedolven> [dɛlvə(n)] CZ. cz. przech.

1. delven (graven):

een kuil delven

eine Grube ausheben

2. delven (uitspitten):

3. delven mijnw.:

ertsen delven

gol·ven <golfde, h. gegolfd> [ɣɔlvə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. golven:

golven (een golfbeweging vertonen)

golven (krachtig)

wogen

golven (krachtig)

wallen form.

een golvende beweging

eine wellenförmige Bewegung

een golvend gewaad

ein wallendes Gewand

golvend haar

wellige(s) Haar r.n.

golvend haar (lang, loshangend)

wallende(s) Haar r.n.

een golvend lijntje

eine geschlängelte Linie

een golvend terrein

ein welliges Gelände

2. golven (met, (als) in golven stromen):

het bloed golfde uit haar mond

das Blut strömte aus ihrem Mund

nij·ver <nijvere, nijverder, nijverst> [nɛivər] PRZYM.

nijver (rusteloos bezig)

emsig

nijver (ondernemend)

vij·ver <vijver|s> [vɛivər] RZ. r.m.

Teich r.m.

olie <oliën, olie|s> [oli] RZ. r.ż.

olie

Öl r.n.

afgewerkte olie

Altöl r.n.

naar olie boren

nach Öl bohren

olie in de wond(en) gieten przen.

den Schmerz lindern

olie op het vuur gooien

Öl ins Feuer gießen [o. schütten]

de Heilige Olie ontvangen rel.

die Letzte Ölung erhalten

plantaardige olie

Pflanzenöl r.n.

Rohöl r.n.

de olie verversen

Ölwechsel machen

olie op de golven gieten przen.

Öl auf die Wogen gießen

olie op de golven gieten przen.

die Gemüter beruhigen

lij·vig <lijvige, lijviger, lijvigst> [lɛivəx] PRZYM.

1. lijvig:

lijvig (omvangrijk)

het lijvige boek

een lijvig rapport

ein dickleibiger [o. umfangreicher] Bericht

2. lijvig form.:

lijvig (gezet)

lijvig (gezet)

lijvig (gezet)

lijvig (groot en dik)

3. lijvig (gebonden):

lijvige stroop

dickflüssige(r) Sirup r.m.

Przeszukaj słownik

niderlandzki

Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski