W Twojej przeglądarce jest wyłączona obsługa JavaScript. Jeśli obsługa JavaScript zostanie uaktywniona, będziesz miał możliwość korzystania z Trenera słownictwa PONS i innych funkcji.

niemiecko » niderlandzki

Tłumaczenia dla hasła „abade“ w niemiecko » niderlandzki słowniku

(Przełącz na niderlandzko » niemiecki)

Pokaż podsumowanie wszystkich trafnych wyników

ˈab·la·den: czasownik przechodni
Pa·ˈra·de: rzeczownik
ˈGna·de: rzeczownik
ˈgra·de: przysłówek
ˈSu·a·de: rzeczownik
Bal·ˈla·de: rzeczownik
Fas·ˈsa·de: rzeczownik
Kas·ˈka·de: rzeczownik
De·ˈka·de: rzeczownik
Ar·ˈka·de: rzeczownik
ge·ˈra·de: przymiotnik i przysłówek
Ge·ˈra·de: rzeczownik
No·ˈma·de: rzeczownik
Po·ˈma·de: rzeczownik
ˈscha·de: przymiotnik i przysłówek
Ti·ˈra·de: rzeczownik
Tri·ˈa·de: rzeczownik
Zi·ˈka·de: rzeczownik
ˈAb·re·de: rzeczownik

Widzisz podobne wyniki: abladen , Parade , Suade , grade , Gnade , Kaskade , Fassade , Ballade , Abrede , Zikade , Triade , Tirade , schade , Pomade , Nomade , Gerade , gerade , Arkade i Dekade

ˈab·la·den CZ. cz. przech. niereg.

1. abladen (entladen):

2. abladen pot. przen. (abwälzen):

seinen Ärger abladen

aan zijn ergernis lucht geven

3. abladen (überseeischer Gütertransport):

(af)laden

die Schuld bei einem andern abladen pot. (abreagieren)

de schuld op een ander afschuiven [o. afwentelen]

Pa·ˈra·de <Parade, Paraden> [paˈraːdə] RZ. r.ż.

1. Parade WOJSK.:

2. Parade SPORT (abwehrender Stoß):

(afwerende) stoot [o. slag] [o. steek]

jdm in die Parade fahren pot. przen.

iem van repliek dienen

jdm in die Parade fahren pot. przen.

iem tegenspreken

3. Parade SPORT (schnelle Reaktion):

save

eine glänzende Parade des Torwarts

een schitterende redding van de keeper

4. Parade (Reiten: plötzliches Stillstehen):

het plotseling stilstaan

5. Parade (Reiten: den Gang verlangsamen):

het verlangzamen van de gang

ˈGna·de <Gnade, Gnaden> [ˈgnaːdə] RZ. r.ż. meist l.poj.

Gnade a. REL. (Gunst)

Gnade a. REL. (Gunst)

gunst

Gnade (Nachsicht)

goed(ertieren)heid

Gnade (Nachsicht)

sich auf Gnade oder Ungnade ausliefern [o. ergeben]

zich op genade of ongenade [o. onvoorwaardelijk] overgeven

Gnade für [o. vor ] Recht ergehen lassen

genade voor recht laten gelden

die Gnade haben iron.

bei jdm in (hohen) Gnaden stehen

bij iem in de gunst staan [o. in de gratie zijn]

König von Gottes Gnaden

koning bij de gratie Gods

ˈgra·de [ˈgraːdə] PRZYSŁ. pot.

grade → gerade

Zobacz też gerade , gerade

ge·ˈra·de² [gəˈraːdə] PRZYSŁ.

1. gerade:

gerade (im Augenblick, soeben)

net

gerade (im Augenblick, soeben)

juist

gerade (im Augenblick, soeben)

pas

gerade (knapp)

gerade (knapp)

amper

das fehlt gerade noch!

dat ontbreekt er nog maar aan!

das ist es ja gerade!

dat is het hem nou juist [o. nou net] !

das ist es ja gerade!

daar zit het hem nou juist!

das kommt gerade recht

dat komt net goed uit [o. van pas]

in einer Stunde schreibt er gerade eine Seite

in één uur (tijd) schrijft hij amper één bladzijde

2. gerade:

gerade (nahe)

vlak

gerade (nahe)

recht

gerade (gleich)

gerade (gleich)

er wohnt gerade gegenüber

hij woont recht tegenover mij [o. ons]

er wohnt gerade gegenüber

hij woont hier recht tegenover

ich wohne gerade um die Ecke

ik woon vlak om de hoek

3. gerade iron. (ausgerechnet):

nicht gerade angenehm/schön

(nou) niet bepaald aangenaam/mooi

4. gerade pot. (ein Weilchen):

5. gerade pot. (sicher):

zeker

juist (wel)

ge·ˈra·de¹ [gəˈraːdə] PRZYM.

1. gerade (nicht krumm):

recht

etw gerade biegen

iets rechtbuigen

etw gerade richten

iets (recht)maken

etw gerade richten

in gerader Richtung

in gerader Richtung

2. gerade (offenherzig, gerade heraus):

open

3. gerade (aufrecht):

recht

eine gerade Haltung

een rechte houding

gerade stehen

4. gerade (genau):

juist

das gerade Gegenteil

precies het tegenovergestelde

5. gerade MAT. (opp: ungerade):

even

paar

fünf(e) gerade sein lassen

het niet al te nauw nemen

fünf(e) gerade sein lassen

een en ander door de vingers zien

eine gerade Zahl

ˈSu·a·de <Suade, Suaden> [ˈzu̯aːdə] RZ. r.ż.

1. Suade podn. pej.:

vloed van woorden

2. Suade podn. pej.:

welsprekendheid

Bal·ˈla·de <Ballade, Balladen> [baˈlaːdə] RZ. r.ż.

Fas·ˈsa·de <Fassade, Fassaden> [faˈsaːdə] RZ. r.ż.

1. Fassade:

2. Fassade:

Fassade pej. przen.

Fassade pej. przen.

die Fassade wahren

de schijn bewaren [o. redden]

3. Fassade pot.:

Fassade pej. przen.

Fassade pej. przen.

gezicht r.n.

nichts als eine hübsche Fassade

alleen maar een mooi gezichtje [o. snoetje]

Kas·ˈka·de <Kaskade, Kaskaden> [kasˈkaːdə] RZ. r.ż. a. przen. (Wasserfall oder Feuerwerk)

De·ˈka·de <Dekade, Dekaden> [deˈkaːdə] RZ. r.ż.

Ar·ˈka·de <Arkade, Arkaden> [arˈkaːdə] RZ. r.ż.

1. Arkade ARCHIT.:

Arkade (Torbogen)

Arkade (Bogengang)

booggewelf r.n.

2. Arkade (überdachte Einkaufsstraße) meist l.mn.:

ge·ˈra·de¹ [gəˈraːdə] PRZYM.

1. gerade (nicht krumm):

recht

etw gerade biegen

iets rechtbuigen

etw gerade richten

iets (recht)maken

etw gerade richten

in gerader Richtung

in gerader Richtung

2. gerade (offenherzig, gerade heraus):

open

3. gerade (aufrecht):

recht

eine gerade Haltung

een rechte houding

gerade stehen

4. gerade (genau):

juist

das gerade Gegenteil

precies het tegenovergestelde

5. gerade MAT. (opp: ungerade):

even

paar

fünf(e) gerade sein lassen

het niet al te nauw nemen

fünf(e) gerade sein lassen

een en ander door de vingers zien

eine gerade Zahl

Ge·ˈra·de <Geraden, Geraden> [gəˈraːdə] RZ. r.ż.

1. Gerade MAT.:

2. Gerade (gerade Strecke) SPORT:

recht stuk r.n.

3. Gerade SPORT (Boxen):

No·ˈma·de (No·ma·din) <Nomaden, Nomaden> [noˈmaːdə] RZ. r.m. (r.ż.)

Nomade (No·ma·din)

nomade r.m. en r.ż.

Po·ˈma·de <Pomade, Pomaden> [poˈmaːdə] RZ. r.ż.

ˈscha·de [ˈʃaːdə] PRZYM. (bedauerlich)

zonde

dafür ist mir meine Zeit zu schade

dat is zonde van mijn tijd

schade um das Geld!

zonde [o. jammer] van het geld!

du bist zu schade für ihn

je bent veel te goed voor hem

du bist dir wohl zu schade für diese Tätigkeit

je voelt je zeker te goed voor dit werk

zu [o. wie ] schade!

zu [o. wie ] schade!

Ti·ˈra·de <Tirade, Tiraden> [tiˈraːdə] RZ. r.ż. a. MUZ.

Tri·ˈa·de <Triade, Triaden> [triˈaːdə] RZ. r.ż.

Zi·ˈka·de <Zikade, Zikaden> [ ͜tsiˈkaːdə] RZ. r.ż. BIOL.

ˈAb·re·de RZ. r.ż. meist l.poj.

etw in Abrede stellen podn.

iets loochenen [o. ontkennen] [o. betwisten]

Przeszukaj słownik

niemiecki

Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski