Tłumaczenia dla hasła „SGP“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

sap <sap|pen> [sɑp] RZ. r.n.

sap

Saft r.m.

wat hij zegt, heeft sap noch kracht przen.

was er sagt, ist ohne Saft und Kraft

kersen op sap

eingemachte Kirschen l.mn.

sip <sippe, sipper, sipst> [sɪp] PRZYM.

sip

betreten

sip

niedergedrückt

sip

belämmert pot.

een sip gezicht zetten

ein betretenes Gesicht machen

sip kijken

belämmert dreinschauen [o. gucken]

sop <sop|pen> [sɔp] RZ. r.n.

1. sop (zeepwater):

sop

Lauge r.ż.

sop

Seifenwasser r.n.

2. sop (nat):

sop

Brühe r.ż.

iem in zijn eigen sop gaar laten koken przen.

jdn im eigenen Saft schmoren lassen

3. sop (zee):

sop

Meer r.n.

het ruime sop kiezen

in See stechen

het sop is de kool niet waard

die Sache hat nicht viel auf sich

het sop is de kool niet waard

das ist die Mühe nicht wert

slap [slɑp] PRZYM.

1. slap (niet gespannen, niet stevig):

slap ook przen.

schlaff

slap ook przen.

schlapp

de armen slap laten [o. hangen]

die Arme schlaff herunterhängen lassen

de slappe hoed

der Schlapphut

zich slap lachen

sich kaputtlachen

zich slap lachen

sich schlapplachen

slappe spieren

schlaffe Muskeln l.mn.

nog slap op de benen staan

noch wackelig auf den Beinen sein

2. slap (niet doortastend, flink):

slap

schlaff

slap

lahm

slap

lasch

slap

schlapp pot.

die slappe vent

dieser Schlappschwanz

3. slap (vloeistoffen):

slap

dünn

slap

schwach

slappe thee/koffie

dünne(r) Tee/Kaffee r.m.

4. slap (inhoudloos):

slap

seicht

slap

dumm

slap

hohl

slap geklets

dumme(s) [o. seichte(s)] Gewäsch r.n.

slap ouwehoeren

quasseln

slap ouwehoeren

schwafeln

5. slap econ.:

slap

flau

slap

lustlos

slap

matt

de beurs [o. de markt ] was slap

die Börse war flau

de beurs [o. de markt ] was slap

der Markt war lustlos

een slappe tijd

eine flaue Zeit

slappe kost

leichte Kost r.ż.

de slappe lach hebben

einen Lachkrampf haben

slip¹ <slip|pen> [slɪp] RZ. r.ż.

1. slip:

slip (afhangend deel)

Zipfel r.m.

slip (bij pandjesjas, bijv. jacquet)

Schoß r.m.

de jas met slippen

der Frack

2. slip MOT.:

slip

Schleudern r.n.

slip

Rutschen r.n.

in een slip raken

ins Schleudern geraten [o. kommen]

uit een slip komen

sich wieder fangen

de slip of the pen

der Schreibfehler

de slip of the tongue

der Versprecher

slop <slop|pen> [slɔp] RZ. r.n.

slop

Gasse r.ż.

slop (doodlopend)

Sackgasse r.ż.

in het slop raken przen.

in eine Sackgasse geraten

snap [snɑp] RZ. r.m. geen l.mn.

snap

Biss r.m.

snap

Schnapper r.m.

snip <snip|pen> [snɪp] RZ. r.ż.

snip

Schnepfe r.ż.

soap <soap|s> [sop] RZ. r.ż.

soap

Soap r.ż.

soep <soep|en> [sup] RZ. r.ż.

1. soep (gerecht):

soep

Suppe r.ż.

een gebonden/heldere soep

eine legierte Suppe/eine klare Brühe

er wel soep van lusten przen.

etw für sein Leben gern essen

soep uit blik [o. uit ] een pakje

Dosensuppe r.ż.

soep uit blik [o. uit ] een pakje

Tütensuppe r.ż.

de soep wordt nooit zo heet gegeten als zij wordt opgediend przysł.

der Brei wird nicht so heiß gegessen, wie er gekocht wird

2. soep (rommel):

soep

Mist r.m.

soep

Chaos r.n.

alles is in de soep gelopen

alles ist schiefgegangen

hij heeft de zaak in de soep laten lopen

er hat die Sache vermasselt

het is niet veel soeps przen.

damit ist es nicht weit her

in de soep zitten

in der Klemme [o. Patsche] sitzen

een auto in de soep rijden

ein Auto zu Bruch [o. Schrott] fahren

stap <stap|pen> [stɑp] RZ. r.m.

1. stap (pas):

stap ook przen.

Schritt r.m.

een stap achteruit przen.

ein Rückschritt

met afgemeten/grote stappen

mit gemessenen/langen Schritten

geen stap meer kunnen verzetten przen.

völlig erledigt sein

ergens geen stap voor verzetten

für etw keinen Finger krummmachen

ergens geen stap mee vooruitkomen przen.

mit etw keinen Schritt weiterkommen

dat is een hele stap

das ist ein schwerer Schritt

iem bij iedere stap volgen

jdm auf Schritt und Tritt folgen

een stap in de goede richting doen przen.

einen ersten Schritt tun

stappen ondernemen tegen

Schritte unternehmen gegen

iems stappen volgen przen.

jdn auf Schritt und Tritt kontrollieren

stap voor stap

Schritt für Schritt

stap voor stap

schrittweise

een weloverwogen/onberaden stap

ein wohl überlegter/unüberlegter Schritt

een stap(je) terug doen przen.

kürzer treten

2. stap (lengte van een stap):

stap

Schritt r.m.

stap

Tritt r.m.

geen stap buiten de deur zetten

keinen Fuß vor die Tür setzen

3. stap (tred):

stap

Schritt r.m.

stap

Tritt r.m.

iem aan zijn stap herkennen

jdn an seinem Gang erkennen

zijn stap versnellen

seinen Schritt beschleunigen

op stap gaan

sich auf den Weg machen

hij is op stap (is ervandoor)

er hat das Weite gesucht

hij is op stap (aan de boemel)

er macht einen Bummel (durch die Kneipen )

step¹ <step|pen> [stɛp] RZ. r.m.

1. step (autoped):

step

Roller r.m.

2. step (voetsteuntje):

step

Fußraste r.ż.

step

Fußstütze r.ż.

stip <stip|pen> [stɪp] RZ. r.ż.

1. stip:

stip (stippel)

Punkt r.m.

stip (meer decoratief)

Tupfen r.m.

het vliegtuig was maar een stipje aan de hemel

das Flugzeug war nur ein Pünktchen am Himmel

stippen zetten

tupfen

stippen zetten

tüpfeln

2. stip SPORT:

stip

Elfmetermarke r.ż.

stip

Elfmeterpunkt r.m.

stop¹ <stop|pen> [stɔp] RZ. r.m.

1. stop:

stop (afsluiter)

Stöpsel r.m.

stop (fles)

Pfropfen r.m.

2. stop (zekering):

stop

Sicherung r.ż.

de stoppen slaan door

die Sicherungen brennen durch

de stoppen slaan door przen.

bei jdm brennt die Sicherung durch

3. stop (verstelde plek):

stop

Ausbesserung r.ż.

stop

gestopfte Stelle r.ż.

4. stop (pauze):

stop

Pause r.ż.

stop

Halt r.m.

een sanitaire stop maken

eine Toilettenpause machen

5. stop (stopzetting):

stop

Stopp r.m.

sa·ge <sage|n> [saɣə] RZ. r.ż.

sage

Sage r.ż.