W Twojej przeglądarce jest wyłączona obsługa JavaScript. Jeśli obsługa JavaScript zostanie uaktywniona, będziesz miał możliwość korzystania z Trenera słownictwa PONS i innych funkcji.

niderlandzko » niemiecki

Tłumaczenia dla hasła „Kreises“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

Pokaż podsumowanie wszystkich trafnych wyników

krui·sen: czasownik
krui·ser: rzeczownik
kreeg: czasownik
kreek: rzeczownik
kreet: rzeczownik
kre·gen: czasownik
kre·kel: rzeczownik
kre·diet: rzeczownik
kren·ken: czasownik
kreu·ken: czasownik
kreu·nen: czasownik
kreu·pel: przymiotnik i przysłówek
kreu·kel: rzeczownik
prin·ses: rzeczownik
kroes: przymiotnik i przysłówek
kruis: rzeczownik
ei·sen: czasownik
ei·ser: rzeczownik

Widzisz podobne wyniki: kruiser , kruisen , eiser , eisen , kruis , kroes , prinses , kreukel , kreupel , kreunen , kreuken , krenken , krediet , krekel , kregen , kreet , kreek i kreeg

krui·sen¹ <kruiste, h. gekruist> [krœysə(n)] CZ. cz. nieprzech. (zich kruiselings bewegen; laveren)

een smaldeel kruiste in het Kanaal

ein Geschwader kreuzte im Ärmelkanal

krui·ser <kruiser|s> [krœysər] RZ. r.m. scheepv.

Kreuzer r.m.

kreeg CZ.

kreeg 3. os. l.poj. cz. prz. van krijgen

Zobacz też krijgen

krij·gen <kreeg, h. gekregen> [krɛiɣə(n)] CZ. cz. przech.

kriegen pot.

krijgen (ontvangen; ook)

krijgen (met inspanning verkrijgen)

ergattern pot.

krijgen (grijpen, pakken; ook)

iets af krijgen

mit etw fertig werden

argwaan krijgen

Argwohn schöpfen

het benauwd krijgen

Beklemmungen bekommen

het benauwd krijgen przen.

es mit der Angst zu tun bekommen

bericht krijgen (nieuws)

die Nachricht bekommen [o. erhalten]

bericht krijgen (uitsluitsel)

Bescheid bekommen

iets cadeau krijgen

etw geschenkt bekommen [o. kriegen]

je krijgt de groeten van …

viele Grüße von …

de indruk krijgen form.

den Eindruck gewinnen

dat goed is niet meer te krijgen (artikel(en))

diese Ware ist vergriffen

kinderen krijgen

Kinder bekommen [o. kriegen]

ik kreeg het koud/warm

mir wurde kalt/warm

een slechte naam krijgen

in Verruf geraten

naam krijgen als schilder

sich C. als Maler einen Namen machen

een prijs krijgen

einen Preis bekommen [o. erhalten]

we krijgen regen

ruzie krijgen

in Streit geraten

slaap/trek krijgen

schläfrig werden/Appetit bekommen

het huis krijgt een verfje form.

das Haus wird frisch gestrichen

verkering krijgen met iem

jdn kennenlernen

ervan langs krijgen ook przen.

eins draufbekommen [o. draufkriegen]

ik krijg er iets van

da wird man ja verrückt

een wet erdoor weten te krijgen

ein Gesetz durchzubringen wissen

praatjes krijgen

eine große Klappe schwingen

een zaak rond krijgen

eine Sache unter Dach und Fach bringen

wat zullen we nou krijgen!

was ist denn jetzt los!

iem zover krijgen dat …

jdn dazu bringen, dass …

geen woord uit iem krijgen

kein Wort aus jdm herausbekommen [o. herauskriegen]

iets voor mekaar [o. elkaar] krijgen

etw fertigbringen

iets voor mekaar [o. elkaar] krijgen

etw hinkriegen pot.

kreek <kreken> [krek] RZ. r.ż.

1. kreek:

kreek (stilstaand water, kleine inham)

≈ kleine Bucht r.ż.

kreek (in de Waddenzee)

Priel r.m.

2. kreek (riviertje):

Flüsschen r.n.

kreet <kreten> [kret] RZ. r.m.

1. kreet (schreeuw):

Schrei r.m.

Aufschrei r.m.

Ausruf r.m.

een kreet slaken

einen Schrei ausstoßen

een kreet van verontwaardiging

ein Aufschrei [o. Schrei] der Empörung

een kreet van vreugde/kreet van bijval

ein Freudenschrei/Beifallsruf

2. kreet (uitroep, bewering):

Phrase r.ż.

Schlagwort r.n.

loze kreten slaken

leere Phrasen dreschen

kre·gen CZ.

kregen 3. os. l.mn. cz. prz. van krijgen

Zobacz też krijgen

krij·gen <kreeg, h. gekregen> [krɛiɣə(n)] CZ. cz. przech.

kriegen pot.

krijgen (ontvangen; ook)

krijgen (met inspanning verkrijgen)

ergattern pot.

krijgen (grijpen, pakken; ook)

iets af krijgen

mit etw fertig werden

argwaan krijgen

Argwohn schöpfen

het benauwd krijgen

Beklemmungen bekommen

het benauwd krijgen przen.

es mit der Angst zu tun bekommen

bericht krijgen (nieuws)

die Nachricht bekommen [o. erhalten]

bericht krijgen (uitsluitsel)

Bescheid bekommen

iets cadeau krijgen

etw geschenkt bekommen [o. kriegen]

je krijgt de groeten van …

viele Grüße von …

de indruk krijgen form.

den Eindruck gewinnen

dat goed is niet meer te krijgen (artikel(en))

diese Ware ist vergriffen

kinderen krijgen

Kinder bekommen [o. kriegen]

ik kreeg het koud/warm

mir wurde kalt/warm

een slechte naam krijgen

in Verruf geraten

naam krijgen als schilder

sich C. als Maler einen Namen machen

een prijs krijgen

einen Preis bekommen [o. erhalten]

we krijgen regen

ruzie krijgen

in Streit geraten

slaap/trek krijgen

schläfrig werden/Appetit bekommen

het huis krijgt een verfje form.

das Haus wird frisch gestrichen

verkering krijgen met iem

jdn kennenlernen

ervan langs krijgen ook przen.

eins draufbekommen [o. draufkriegen]

ik krijg er iets van

da wird man ja verrückt

een wet erdoor weten te krijgen

ein Gesetz durchzubringen wissen

praatjes krijgen

eine große Klappe schwingen

een zaak rond krijgen

eine Sache unter Dach und Fach bringen

wat zullen we nou krijgen!

was ist denn jetzt los!

iem zover krijgen dat …

jdn dazu bringen, dass …

geen woord uit iem krijgen

kein Wort aus jdm herausbekommen [o. herauskriegen]

iets voor mekaar [o. elkaar] krijgen

etw fertigbringen

iets voor mekaar [o. elkaar] krijgen

etw hinkriegen pot.

kre·kel <krekel|s> [krekəl] RZ. r.m.

Grille r.ż.

krekel (huiskrekel)

Heimchen r.n.

kre·diet <krediet|en> [krədit] RZ. r.n.

1. krediet (vertrouwen in het betaalvermogen):

Kredit r.m.

onbepaald krediet

unbegrenzte(r) Kredit r.m.

zijn krediet kwijt zijn

seine Kreditwürdigkeit verloren haben

2. krediet (uitstel van betaling):

Kredit r.m.

Zahlungsaufschub r.m.

een auto op krediet kopen

einen Wagen finanzieren

3. krediet (vertrouwen dat iem inboezemt):

Vertrauen r.n.

Ansehen r.n.

veel krediet hebben

viel Vertrauen genießen

4. krediet (het verstrekken van kapitaal):

Kredit r.m.

Darlehen r.n.

een contant krediet

iem krediet geven/verlenen/verstrekken/toestaan

jdm Kredit geben/verleihen/bewilligen/gewähren

iem een krediet openen

jdm einen Kredit einräumen

persoonlijk krediet

persönliche(s) Darlehen r.n.

een kortlopend krediet

ein kurzfristiger Kredit

kren·ken <krenkte, h. gekrenkt> [krɛŋkə(n)] CZ. cz. przech.

1. krenken (beledigen, kwetsen):

gekrenkte ijdelheid

gekränkte Eitelkeit

2. krenken (schade, nadeel toebrengen):

iem geen haar op zijn hoofd krenken

jdm kein Haar krümmen

iem in zijn eer krenken

jdn in seiner Ehre kränken [o. verletzen]

kreu·ken¹ <kreukte, h. gekreukt> [krøkə(n)] CZ. cz. przech. (vouwen maken)

(zer)knautschen

kreu·nen <kreunde, h. gekreund> [krønə(n)] CZ. cz. nieprzech.

kreunen (zachtjes)

kreu·pel <kreupele, kreupeler, kreupelst> [krøpəl] PRZYM.

1. kreupel (mank):

lahm

het paard loopt kreupel

das Pferd lahmt [o. hinkt]

iem kreupel slaan

jdn zum Krüppel schlagen

2. kreupel (gebrekkig):

kreupel Engels spreken

holprig Englisch sprechen

een kreupele vergelijking

ein hinkender Vergleich

kreu·kel <kreukel|s> [krøkəl] RZ. r.ż.

Knitter r.m.

Knitterfalte r.ż.

Knautschfalte r.ż.

kreukel (scherp)

Knick r.m.

prin·ses <prinses|sen> [prɪnsɛs] RZ. r.ż.

1. prinses (koningsdochter):

Prinzessin r.ż.

2. prinses:

prinses (vrouw van een prins: regerend)

Fürstin r.ż.

prinses (vrouw van een prins: niet regerend)

Prinzessin r.ż.

3. prinses:

prinses (eerste in een categorie)

Königin r.ż.

prinses (carnaval)

Prinzessin r.ż.

de prinses van het bloemencorso

die Königin des Blumenkorsos

kroes² [krus] PRZYM.

kraus

kruis <kruis|en> [krœys] RZ. r.n.

Kreuz r.n.

kruis (kledingstukken)

Schritt r.m.

kruis form. (geslachtsdelen)

Schamgegend r.ż.

kruis (munten)

Vorderseite r.ż.

kruis (zinnebeeld van de kerk, ook)

Kruzifix r.n.

het Heilige kruis

das Heilige Kreuz

het Heilige kruis

das Kreuz Jesu Christi

een trap in zijn kruis krijgen

einen Tritt zwischen die Beine bekommen

zich in zijn kruis getast voelen przen.

sich auf den Schlips getreten fühlen

die broek is te nauw in het kruis

die Hose ist im Schritt zu eng

een kruis maken [o. slaan ] rel.

sich bekreuzigen

het is een kruis met die jongen przen.

es ist ein Kreuz [o. eine Crux] mit dem Jungen

kruis of munt gooien

het Rode kruis

ei·sen <eiste, h. geëist> [ɛisə(n)] CZ. cz. przech.

1. eisen (verlangen):

gehoorzaamheid eisen

Gehorsam fordern [o. verlangen]

iets van iem eisen

etw von jdm fordern

te veel eisen van iem

von jdm zu viel verlangen

te veel eisen van iem

jdn überfordern

2. eisen jur.:

het Openbaar Ministerie eiste drie jaren

der Staatsanwalt beantragte drei Jahre

3. eisen (tot voorwaarde hebben):

dat eist overleg

das erfordert Überlegung

ei·ser <eiser|s> [ɛisər] RZ. r.m.

1. eiser (iem die iets eist):

Forderer r.m.

2. eiser jur.:

Kläger r.m.

Przeszukaj słownik

niderlandzki

Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski