W Twojej przeglądarce jest wyłączona obsługa JavaScript. Jeśli obsługa JavaScript zostanie uaktywniona, będziesz miał możliwość korzystania z Trenera słownictwa PONS i innych funkcji.

niemiecko » niderlandzki

Tłumaczenia dla hasła „gekaft“ w niemiecko » niderlandzki słowniku

(Przełącz na niderlandzko » niemiecki)

Pokaż podsumowanie wszystkich trafnych wyników

ge·ˈkannt: czasownik
ge·ˈkonnt: przymiotnik i przysłówek
ˈleb·haft: przymiotnik i przysłówek
ge·ˈdurft: czasownik
ge·ˈwieft: przymiotnik i przysłówek
kraft: przyimek
Kraft: rzeczownik
Schaft: rzeczownik
ˈO-Saft: rzeczownik
ˈU-Haft: rzeczownik
Ge·ˈhöft: rzeczownik
Haft: rzeczownik
Saft: rzeczownik
Taft: rzeczownik
ge·ˈknickt: przymiotnik i przysłówek

Widzisz podobne wyniki: gekannt , gewieft , gedurft , lebhaft , gekonnt , geknickt , Taft , Saft , Haft , Gehöft , U-Haft , O-Saft , Schaft , Kraft i kraft

ge·ˈkannt [gəˈkant] CZ.

gekannt im. cz. przeszł. von kennen

Zobacz też kennen

ˈken·nen <kannte, gekannt> [ˈkɛnən] CZ. cz. przech.

1. kennen (bekannt sein (mit etw/jdm)):

omtrent iem of iets op de hoogte zijn [o. bekend zijn] [o. iets weten]

etw/jdn kennen lernen

iets/iem leren kennen

du wirst mich noch kennen lernen! pot.

dat zal ik je nog betaald zetten!

es freut mich, Sie kennen zu lernen!

aangenaam kennis te maken!

die beiden kennen sich nicht mehr

die twee spreken niet meer met elkaar

da kenne ich nichts!

in dit opzicht stoor ik me aan niets!

seine Pappenheimer kennen

z'n volkje [o. z'n pappenheimers] kennen

den Rummel kennen pot.

zich niets laten wijsmaken

woher kennen wir uns?

waar hebben we elkaar al eerder ontmoet?

sich vor Wut nicht mehr kennen

buiten zichzelf zijn van woede

2. kennen (erkennen):

3. kennen (etw (als verbindlich) anerkennen):

kein Maß kennen

van geen maat weten

kein Ziel kennen

geen doel hebben

ge·ˈkonnt¹ [gəˈkɔnt] PRZYM.

knap

eine gekonnte Arbeit

een knap stuk(je) [o. staaltje] werk

ˈleb·haft [ˈleːphaft] PRZYM.

1. lebhaft (temperamentvoll):

lebhafte Kinder

levendige [o. opgewekte] kinderen

2. lebhaft (belebt):

druk

eine lebhafte Straße

een drukke straat [o. weg]

3. lebhaft (stark):

erg

danig

etw lebhaft bedauern

grote spijt van iets hebben

lebhafter Beifall

ge·ˈdurft² [gəˈdʊrft] CZ.

gedurft im. cz. przeszł. von dürfen¹, dürfen²

Zobacz też dürfen , dürfen

ˈdür·fen² <darf, durfte, gedurft> [ˈdʏrfn̩] CZ. vb modal

1. dürfen (Erlaubnis haben):

mogen

toestemming hebben

2. dürfen (Grund dafür haben):

mogen

reden hebben tot

Sie dürfen stolz auf ihn sein

u mag [o. kunt] trots op hem zijn

3. dürfen (sollen):

mogen

das hättest du nicht tun dürfen

dat had je niet mogen doen

4. dürfen (möglich sein):

mogen

zou wenselijk [o. beter] zijn

das darf nicht wahr sein

dat kan niet waar zijn

5. dürfen (konjunktivisch):

waarschijnlijk [o. mogelijk] zijn

da dürften Sie sich irren

daar zou u zich weleens kunnen vergissen

ˈdür·fen¹ <darf, durfte, gedurft> [ˈdʏrfn̩] CZ. cz. przech.

mogen

toestemming hebben

dürft ihr das?

mogen jullie dat?

ge·ˈwieft [gəˈviːft] PRZYM. pot.

slim

kraft [kraft] PRZYIM. +D. podn.

kraft (seines) Amtes

uit hoofde [o. kracht] van zijn ambt

Kraft <Kraft, Kräfte> [kraft, ˈkrɛftə] RZ. r.ż.

1. Kraft:

Kraft ((körperliche) Stärke)

kracht ook fig.

Kraft ((körperliche) Stärke)

Kraft (Potenzial)

vermogen r.n.

Kraft (Potenzial)

macht

wieder bei Kräften sein

weer op krachten gekomen zijn

keine Kraft in den Knochen haben

mit letzter Kraft

met uiterste krachtsinspanning

mit vereinten Kräften

met vereende krachten

nach (besten) Kräften

naar (beste) vermogen

schöpferische Kraft

creatief vermogen

das geht über meine Kräfte

dat gaat mijn krachten te boven

von Kräften kommen

wieder zu Kräften kommen

weer op krachten komen

wieder zu Kräften kommen

2. Kraft (Wirkung, Effekt):

effect r.n.

3. Kraft (Person):

4. Kraft (Einfluss ausübende Gruppe auf politischem oder ideologischem Gebiet) meist l.mn.:

(toonaangevende) kringen

invloedrijke personen

die treibende Kraft der Revolution

de aanstichter [o. aanstoker] van de revolutie

5. Kraft (Streitmächte) l.mn.:

6. Kraft (Geltung, z. B. eines Gesetzes):

Kraft ADM., PR.

Kraft ADM., PR.

außer Kraft sein

niet meer van kracht zijn

ein Gesetz außer Kraft setzen

een wet buiten werking stellen

in Kraft (befindlich) sein

van kracht zijn

in Kraft gesetzt werden [o. treten]

in werking treden

in Kraft gesetzt werden [o. treten]

van kracht worden

mit rückwirkender Kraft

met terugwerkende kracht

7. Kraft:

Kraft FIZ., NAUT., TECHNOL.

Schaft <Schaft(e)s, Schäfte> [ʃaft, ˈʃɛftə] RZ. r.m.

1. Schaft (lang gestreckter Teil):

2. Schaft (Stiel, Stengel):

steel

3. Schaft (Messer):

heft r.n.

4. Schaft (Baum):

stam

5. Schaft (Gewehr):

lade

6. Schaft (Stiefelschaft):

kap

7. Schaft (Schuh):

voet

8. Schaft (Schrank):

Schaft poł. niem. CH

kast

ˈO-Saft RZ. r.m. pot.

O-Saft (Orangensaft) skrót od Orangensaft

Zobacz też Orangensaft

Oˈran·gen·saft RZ. r.m.

Orangensaft

sinaasappelsap r.n.

Orangensaft

ˈU-Haft RZ. r.n. pot. (Untersuchungshaft)

voorlopige [o. preventieve] hechtenis

voorarrest r.n.

Ge·ˈhöft <Gehöft(e)s, Gehöfte> [gəˈhøːft, gəˈhœft] RZ. r.n.

hoeve

Haft <Haft> [haft] RZ. r.ż. kein l.mn.

1. Haft (Haftzeit):

Haft

Haft

arrest r.n.

Haft

verzekerde bewaring

jdn aus der Haft entlassen

iem uit de gevangenis ontslaan

2. Haft (Haftstrafe):

Haft

gevangenisstraf

Haft

Saft <Saft(e)s, Säfte> [zaft, ˈzɛftə] RZ. r.m.

1. Saft (Fruchtsaft):

Saft

sap r.n.

Saft

jus

Saft

vruchtensap r.n.

in vollem Saft stehen

er welig bij staan

2. Saft (Pflanzensaft):

Saft

jus

Saft

(vlees)nat r.n.

jdn im eigenen Saft schmoren lassen pot.

iem in zijn eigen sop [o. vet] gaar laten koken

3. Saft przen. (Kraft):

Saft

fut

Saft

pit

ohne Saft und Kraft

slap

ohne Saft und Kraft

zonder kraak of smaak

ohne Saft und Kraft

flauw

4. Saft pot. (Strom):

Saft

Saft

Saft

gas r.n.

Taft <Taft(e)s, Tafte> [taft] RZ. r.m.

Taft

taf r.m. of r.n.

Taft

ge·ˈknickt [gəˈknɪkt] PRZYM. pot.

gedesillusioneerd

sip

Przeszukaj słownik

niemiecki

Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski