Tłumaczenia dla hasła „Harry“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

hur·ry [hʏri] RZ. r.ż. geen l.mn.

in een hurry

in Eile

sher·ry <sherry|'s> [ʃɛri] RZ. r.m.

sherry

Sherry r.m.

fer·ry <ferry|'s> [fɛri] RZ. r.ż.

ferry

Fähre r.ż.

ha·rig [harəx] PRZYM.

harig

behaart

harig

haarig

ha·ram [haram] PRZYM.

haram

haram

ha·rem <harem|s> [harəm] RZ. r.m.

harem

Harem r.m.

ha·ren <haarde, h. gehaard> [harə(n)] CZ. cz. nieprzech. (haar verliezen)

haren

(sich) haaren

harte CZ.

harte → hart

Zobacz też hart

hart <hart|en> [hɑrt] RZ. r.n.

hart

Herz r.n.

iem na aan het hart liggen

jdm am Herzen liegen

het hart op de juiste plaats dragen przen.

das Herz auf dem rechten Fleck haben

iem een goed/kwaad hart toedragen

jdm wohlgesinnt/übel gesinnt sein

een hart van goud hebben przen.

ein goldenes Herz haben liter

in de grond van mijn hart

im Grunde meines Herzens

uit de grond van zijn hart

von ganzem Herzen

een groot hart hebben

großmütig sein

heb het hart eens!

untersteh dich!

hart voor een zaak hebben

ein Herz für eine Sache haben

ik hield mijn hart vast przen.

ich befürchtete das Schlimmste

het hart klopte hem in de keel przen.

das Herz schlug ihm bis zum Hals (hinauf)

zijn hart ligt hem op de tong przen.

er hat das Herz auf der Zunge liter

zijn hart luchten

seinem Herzen Luft machen pot.

hij is een jager in hart en nieren

er ist Jäger mit Leib und Seele

iets op zijn hart hebben

etw auf dem Herzen haben

iem iets op het hart drukken

jdm etw ans Herz legen

je kunt je hart (eraan) ophalen

du wirst deine (helle) Freude daran haben

dat is een pak van mijn hart przen.

mir fällt ein Stein vom Herzen

iem een hart onder de riem steken

jdm Mut machen

dat moet mij toch van het hart

das muss mir doch von der Seele

van zijn hart geen moordkuil maken

aus seinem Herzen keine Mördergrube machen

iets een warm hart toedragen

einer Sache C. zugetan sein

met hart en ziel

mit Leib und Seele

het hart zonk hem in de schoenen

er ließ den Mut sinken

waar het hart vol van is, loopt de mond van over przysł.

wes das Herz voll ist, des geht der Mund über przysł.

van ganser harte

von ganzem Herzen

iets niet over zijn hart kunnen verkrijgen

etw nicht übers Herz bringen (können)

iets ter harte nemen

sich C. etw zu Herzen nehmen

dat gaat mij zeer ter harte

das liegt mir sehr am Herzen

van harte gefeliciteerd

herzlichen Glückwunsch

iets gaat niet van harte

etw geht widerwillig

haar¹ <haren> [har] RZ. r.n. of r.m. of r.ż.

1. haar ((enkel) haartje):

haar

Haar r.n.

spijt hebben als haren op z'n hoofd

etw unendlich bedauern

geen haar beter zijn

um kein Haar besser sein

geen haar op m'n hoofd dat eraan denkt

ich denke nicht im Traum daran

iets met de haren erbij slepen

etw an den Haaren herbeiziehen pot.

op een haar na

um ein Haar pot.

op een haar

auf ein Haar pot.

de haren van een rups

die Haare einer Raupe

het scheelde maar een haar of hij was gezakt

um ein Haar wäre er durchgefallen pot.

zich de haren uit het hoofd trekken

sich C. die Haare (aus)raufen

zijn wilde haren kwijtraken przen.

sich C. die Hörner abstoßen pot.

2. haar (haardos) l.mn.:

haar

Haare l.mn.

gekrulde haren

krause Haare l.mn.

grijze haren van iets krijgen

von etw graue Haare bekommen

elkaar in de haren vliegen

sich in die Haare geraten pot.

iem tegen de haren instrijken

jdm gegen den Strich gehen

m'n haren rezen te berge

mir standen die Haare zu Berge pot.

alles op haren en snaren zetten

alle Hebel in Bewegung setzen

haard <haard|en> [hart] RZ. r.m.

1. haard (ook ambacht(elijk); kachel):

haard

Ofen r.m.

eigen haard is goud waard przysł.

eigener Herd ist Goldes wert przysł.

2. haard (open haard):

haard

(offener) Kamin r.m.

de haard aansteken

den Kamin heizen

3. haard przen. (middelpunt):

haard

Herd r.m.

de haard van besmetting

der Infektionsherd

hard <harde, harder, hardst> [hɑrt] PRZYM.

hard

hart

hard (zwaar te verduren)

schwer

hard (winter, vorst)

streng

hard (vuur, wind, regen)

stark

hard (luid)

laut

hard (kleur, licht)

grell

hard (snel)

schnell

hard (met inspanning)

tüchtig

hard (geestelijke inspanning)

fleißig

harde acties (vanwege overheid, bijv. politie)

scharfe(s) Vorgehen r.n.

harde acties (protestacties)

entschlossene Aktionen l.mn.

harde afspraken

klare Vereinbarungen l.mn.

harde bewijzen

schlagende Beweise l.mn.

harde cijfers

nackte Zahlen l.mn.

harde feiten

nackte Tatsachen l.mn.

de zieke gaat hard achteruit

es geht mit dem Kranken schnell abwärts

een hard groene deur

eine knallgrüne Tür pot.

om het hardst

um die Wette

de harde kern przen.

der harte Kern

dat was een harde klap voor hem

das war ein schwerer Schlag für ihn

hij heeft een harde kop

er ist ein Dickschädel pot.

een harde leerschool

eine harte Schule

een harde les

eine bittere Lehre

een harde lijn volgen

einen harten Kurs verfolgen

harde maatregelen

harte Maßnahmen l.mn.

een bewering hard maken przen.

eine Behauptung erhärten

zijn rust hard nodig hebben

seine Ruhe dringend brauchen

een hard oordeel

ein hartes Urteil

hard optreden

scharf vorgehen

een harde politiek

eine harte Politik

hij reed zo hard als hij kon

er fuhr so schnell er konnte

hard remmen

scharf bremsen

het hard te verduren hebben

einen schweren Stand haben

het gaat er hard tegen hard

es geht dort hart auf hart

't zijn harde tijden

es sind schwere Zeiten

hij is hard voor zijn hond

er ist hart zu seinem Hund

een harde waarheid

eine unangenehme Wahrheit

ik was hard gevallen

ich war schwer gestürzt

de harde werkelijkheid

die raue Wirklichkeit

hard werken/studeren

hart [o. tüchtig] arbeiten/fleißig studieren

een harde werker

ein fleißiger Mensch

zeg dat maar niet te hard

sag das nur nicht zu laut!

een hard hoofd in iets hebben

nicht so recht an etw B. glauben

hark <hark|en> [hɑrk] RZ. r.ż.

1. hark (tuingereedschap):

hark

Harke r.ż.

2. hark (persoon):

hark

steife(r) Bock r.m.

harp <harp|en> [hɑrp] RZ. r.ż.

1. harp (muziekinstrument; symbool):

harp

Harfe r.ż.

2. harp scheepv.:

harp

Schäkel r.m.